Geruisloos liepen mijn lichte voeten over het bladerdek van het
herfstbos. De bladeren vielen snel dit jaar, door de gure wind en de scherpe
regenbuien. Op dit moment was het woud nog in zijn prachtige kleuren gehuld.
Binnen enkele weken zullen alle bladeren op de grond liggen, alle bomen zullen
naakt in het bos staan.
We hadden het geluk op een mooi landgoed te wonen dat zich naast
een uitgestrekt woud bevond. We hadden meer land dan we aankonden voor ons
weinige vee.
Ik herinner me hoe ik 10 jaar geleden door ditzelfde woud liep. In
gedachten verzonken, op ontdekkingstocht. Ik leerde door de jaren heen mee te
sluipen op het ritme van de adem van de bomen, ik leerde alle leven om me heen
te respecteren en durfde weg te dromen over een Andere Wereld, ver weg maar toch
dichtbij, met wezens die men hier niet vond. Ik leerde de schoonheid van het bos
kennen door de magie waarin ik geloofde. Ik voelde de magie nu nog steeds diep
vanbinnen; het voedde mijn hart en zorgde ervoor dat al mijn zorgen
verdwenen.
Het was enkel de natuur die zo’n speciale, innemende invloed op mij
kon uitoefenen.
Ik keek naar de hemel wanneer ik een dikke druppel op mijn
voorhoofd voelde. Meteen daarna voelde ik nog meer dikke druppels en al gauw was
het mos zo nat dat ik genoodzaakt weer mijn schoenen moest aantrekken. Ik hield
ervan om op blote voeten rond te lopen. Om de aarde tussen mijn tenen te voelen
kriebelen, om mijn voeten te laten afkoelen op de vochtige bodem. Alleen met
blote voeten kon ik stil door het woud sluipen.
Ondanks mijn stille tred werd ik toch opgemerkt. Hoog in de bomen
werd ik bekeken door ogen die ik door en door kende. Maar nu had ik geen tijd om
me te bekommeren om haar en moest doorlopen; vandaag kwam Georg terug thuis van
zijn reis.
Georg was de beste broer die iemand zich kon wensen. Hij hield van
me en ik van hem. Als kind stoeiden we samen door de bossen, maar nu, als
volwassenen, konden we het nog steeds. Moeder werd er soms knettergek van. We
hebben nog haar lakens vernield om in het midden van de nacht samen op zoek te
gaan naar nachtvlinders. Toen hingen we het laken aan een laaghangende tak van
een boom en plaatsten daar enkele kaarsen en een pot honing onder. Het was
wonderbaarlijk welke nachtvlinders ons kwamen opzoeken, de zoetigheid van de
honing roken en aangetrokken werden door de kleine vlammetjes van onze
kaarsen. Na dit nachtelijk avontuur knipten we soms wat gaatjes in de lakens
en gingen als spook op speurtocht door het bos. De dag nadien vond moeder ons
vaak in de stallen terug, met bruin geworden witte lakens met gaten in.
Ik zette een laatste sprintje in naar de boerderij, met mijn wolf
Lukaï op de hielen. Hij hield van sprinten, was altijd sneller dan mij. Ik rende
door het bos en zag de bomen in mijn ooghoeken wazig worden en later overgaan in
graslanden. Wat verder was het hekken, waar ik wat klungelig over klauterde.
Lukaï was me natuurlijk weer te snel af door er lenig over te springen. Ik liep
tussen de koeien door naar de boerderij en kwam buiten adem toe aan de rode
achterdeur van het kleine huisje.
Ik bleef even staan om mijn schoenen uit te trekken en mijn kleren
wat glad te strijken, toen ik een mannenstem hoorde. Er verscheen spontaan een
grijns op mijn gezicht. Georg was thuis! Ik knalde de deur open en sprong hem in
de armen. Georg draaide me 5 keer rond tot we beiden bijna niet meer konden
rechtstaan. Zijn glimlach was oogverblindend. Nieuwsgierig keek ik achter hem.
“Geen meisje aan de arm mee, Georg? Ik ben teleurgesteld!”
Mijn broer was een zeer aantrekkelijke jongen en ik kon de meisjes
die hem steelse blikken toewierpen niet meer op mijn beide handen tellen. Met
zijn diepbruine ogen en donker haar, met een licht stoppelbaardje en een slank,
lang figuur, mocht hij er zeker wezen.
“Rosie, Rosie, wat heb ik je gemist! En nee hoor, ik heb veel
intelligente en leuke meisjes en vrouwen leren kennen, maar ik heb mijn handen
al vol aan jou!”
We lachten beiden. Zijn lachende gezicht werd meer serieus toen hij
me iets moest vertellen.
“Ik heb ook jongens leren kennen en heb een vriend van me
meegenomen om hier enkele dagen te blijven. Hij kan helpen op de boerderij en in
het huishouden. Ik hoop dat je het met hem kan vinden. Hij is een fijne
jongeman, knap en intelligent. Ik moet je wel vertellen dat hij nogal in
zichzelf getrokken is; hij komt van een boerderij met wezen en verloor zijn
moeder aan het kraambed. Zijn vader is tijdens de jacht om het leven gekomen.
Wees dus wat aardig tegen hem; hij is niet gewend om met veel mensen om te
gaan.”
Georg keek me zo serieus aan dat ik weer moest lachen. Ik kon het
niet laten om nieuwsgierig rond te kijken en inderdaad, daar stonden 2 dikke
rugzakken in de kleine woonruimte van de boerderij.
“Ben ik zo angstaanjagend misschien, Georg? Natuurlijk zal ik hem
goed behandelen, ik ben netjes opgevoed! Waar is deze mysterieuze man van
je?”
Op dat moment werd de deur die de keuken van de traphal scheidde
open geklikt. Er kwam een lange jongeman vanachter en ogenblikkelijk sloeg ik
mijn ogen neer.
Gevaarlijk knap
Lukaï klonk helder in mijn hoofd met deze uitspraak en ik ging er
meteen me akkoord. Dit zouden ook de eerste woorden zijn die in mij opkwamen.
Lukaï en ik hadden de gewoonte om met elkaar te communiceren in een
stille taal. Niemand anders kon dit met mijn wolfshond, alleen ik. Alsof het
voorbestemd was. Toen ik hem als kind vond, vond ik het meteen heel normaal dat
we met elkaar praatten. Nu ik ouder was, begon ik me af te vragen waarom we met
elkaar konden praatten.
Ik weet niet waarom, maar iets aan de houding van deze man zorgde
dat het haar op mijn rug recht ging staan. Desalniettemin was hij uitzonderlijk
knap en had een net voorkomen.
Lukaï begon stilletjes te grommen. Ik legde hem met één blik het
zwijgen op en toen bleef hij staan met zijn oren plat.
Toen ik me weer bewust werd van deze persoon in de ruimte, boog ik
elegant.
“Darwin, dit is Rose Appleflower, mijn zus. Rose, dit is Darwin
Dashwood.”
Georg keek ons beiden aan en kwam toen weer tot de stand van zaken.
“Zullen we eerst onze tassen legen voordat we verder kennis
maken?”
Samen liepen de mannen naar de traphal en vervolgens over de
krakende trappen naar de bovenste verdiepen. Daar hadden we 4 slaapkamers.
Isouria, mijn jongste zusje, en ik sliepen samen in een kamer, Georg sliep
apart. Mijn moeder Dimple had haar eigen kamer. Er was nog één kamer over,
voorbehouden voor het stalhulpje Billy of een seizoensarbeider.
Toen ik naar boven ging om Georg en Darwin uit te nodigen voor
thee, zag ik dat de mannen beiden op één kamer gingen slapen.“Georg, Darwin,
komen jullie voor thee?”
“Zo dadelijk, juffrouw Appleflower,”antwoordde Darwin.
Ik lachte en zei meteen dat hij me ook Rose mocht noemen. Hij
knikte goedkeurend.
In gedachten verzonken verdeelde ik de kamillethee over 5 kopjes.
Vandaag was Billy er niet.
Moeder zette de melk en suiker op tafel, samen met enkele sneetjes
verse taart, speciaal gemaakt voor de thuiskomst van Georg.
De mannen gingen in de stoffige zetels zitten en moeder ging
Isouria uit de kippenren roepen om thee te drinken. Dit deed Isouria niet graag;
ze was veel liever bezig met haar kippen. Ze was er van overtuigd dat die dieren
meer eieren legden als ze ertegen praatte. Met haar 10 jaar was ze de
kinderlijke onschuld zelf en je kon het haar niet kwalijk nemen. Vrolijk kwam ze
binnen; ze had duidelijk al kennis gemaakt met Darwin en wierp mij een
veelbetekende blik toe. Ze legde 3 verse eitjes op een rekje in de keuken en
kwam toen naast mij zitten in de zetel.
Toen iedereen van zijn thee nipte bleef het eventjes stil. Het was
moeder die de stilte doorbrak.
“Vertel eens, liefste Georg, over je wilde avonturen in dit
onstuimige land! Je laat ons allen wachten op je
verhalen!”
Georg schraapte zijn keel en begon met een glimlach aan zijn
verhaal.
“Toen ik hier vertrok met de koets, kreeg ik al snel het gevoel dat
dit een levenservaring zou zijn. En dat was het ook! Ik reisde meteen door van
stad naar stad en zag zoveel verschillende mensen bij wie ik mocht blijven
slapen in ruil voor een klusje. Algauw kwam ik op de Oostkust van Ierland
terecht en had op dat moment al op een paar plaatsen voor enkele munten mogen
werken. Ik had genoeg geld om de boot te nemen naar Schotland. Dus deed ik dat.
En wat is Schotland mooi, met zijn ruwe kusten en grote meren! Ik zag prachtige
landschappen en heb er ook veel getekend in mijn boek.”
Hij haalde een bundel uit dat in leer samengebonden was. Het stond
vol schetsen van mensen, dieren en landschappen. Georg kon zeer verfijnd
tekenen; een gave die voor mij niet weggelegd was. Hij liet ons tekeningen zien
van gigantische meren, van het uitzicht op de boot, van de boot zelf en zijn
kapitein, van de rijkere mensen die mee reisden op de
boot.
“Van Schotland reisde ik al gauw door. Ik ben in Wales geweest,
waar het prachtig is, en ging zo door naar Londen. Londen! Wat een bruisende
stad! Alles is er anders, nieuw. Ik voelde me een buitenbeentje. De stad was
innemend, maar niks voor mij. Ik bleef er niet lang en bezocht het platteland in
Zuid-Engeland, met onder andere ook de prachtige tuinen in het zuiden.
Ik kreeg werk in enkele tuinen en ze leerden me alles over
tuinieren. Met wat geld op zak begon ik aan mijn terugreis. Ik ben toen ook nog
in Edinburgh en Dublin geweest. Ik mocht terugkeren met een schip dat nog een
hulpje voor de kok kon gebruiken. En zo kwam ik weer aan in Ierland.”
Hij was even stil en wij waren zijn grote avontuur ook aan het
verwerken. Geweldig dat hij de kans kreeg van al die mensen om zijn reis verder
te zetten. In totaal is hij een jaar weggeweest; een jaar waarin wij het iets
moeilijker hadden, maar met hulp van iedereen hebben we ons er doorheen geslaan.
Het was goed dat Georg terug was voor de winter. Hij kon het werk doen dat wij
niet konden, zoals hout kappen, het dak herstellen en meer.
Ik zat op het puntje van mijn zetel en lachte enthousiast.
“Wel, dan kan je ons vast goed helpen in de tuin! En waar komt
Darwin dan vandaan, als ik zo vrij mag zijn dat te vragen?”
Ik keek Darwin vragend aan.
“Ik woon op een landgoed ten Oosten van Dublin, juffrouw
Appleflower, of, Rose... Georg heeft u daar vast al meer over verteld,” zei hij
terwijl hij Georg aankeek, die ter bevestiging knikte.
“Ben je dan al in de stad Dublin geweest?”Vroeg Isouria.
Darwin knikte: “Jazeker, maar nog niet zo vaak. We mogen enkel naar de stad om te
klussen of inkopen te doen.”
Iedereen knikte en nam nog een hapje taart.
“Dit is heerlijke taart mevrouw Appleflower. Dit zouden ze op onze
boerderij ook eens mogen maken, zo nu en dan.”
Moeder glimlachten en bedankte hem.
Het was Isouria die rechtsprong en Georg meesleurde aan de arm.
“Kom je nu eens kijken naar mijn nieuwe kippenhok? Ik heb het zelf
gemaakt! Rose heeft geholpen met het zagen van plankjes, maar ik heb het in
elkaar gestoken!” Trots als een gieter leidde ze hem mee naar het venster dat
uitkeek op de kippenren. Het huisje was groter dan het vorige en was netjes in
elkaar getimmerd voor een tienjarig meisje. Het vorige huisje had Georg gemaakt
en viel ondertussen al uit elkaar. Isouria had een uitstekende zelfbeheersing
als het erop aan kwam om iets zelf in elkaar te steken. Ze kon zich geweldig
goed concentreren op iets, waarbij je bijna haar aandacht niet kon vragen.
Andere keren was ze dan weer zo afgeleid, bijvoorbeeld tijdens de dagelijkse
thee, dan was ze als een wervelwind.
Isouria had middellang blond haar en bruine ogen. Ze was een
prachtig kind dat ongetwijfeld een prachtige vrouw ging worden. Bovendien had ze
ook het respect voor de natuur geërfd, wat noodzakelijk was in het leven volgens
mij.
Ik zag dat Darwins ogen op mijn zusje rustten. Ik werd meteen ongerust en probeerde hem af te leiden.
“Nog wat taart, Darwin?”
Rustig keek hij mijn kant op en glimlachte.
“Nee bedankt, Rose. Ik zal dan maar eens de boerderij rond kijken,”
zei hij met een klank in zijn stem die ervoor zorgde dat ik zei:
“Ik leid je wel even rond.”
Gelukkig kwam Georg mij redden en nam Darwin mee naar het landgoed
voor een rondleiding. Ik liep achter hen aan, met het eten voor de geiten in een
kippen rond mijn arm. Dat ging ik eerst gaan geven.
Georg gaf wat uitleg over de geschiedenis van het domein en toonde
welke dieren we hielden. De vleeskoeien stonden verspreid over de grote
weilanden, de 3 melkgeiten liepen daar tussen en in een wei apart stond een
kudde van 23 uitstekende wolschapen.
Toen kwamen we aan in de stal en toonde Georg de paarden Damien,
Tristan en Fljóta. Damien was een kleiner paardje met een stevig uitzicht.
Tristan was een groot, slank dier en Fljóta was een boerenpaard. Zij diende voor
het trekken van de koets en het bewerken van de akkers.
Toen het donkerder werd, besloot ik om moeder te gaan helpen in de
keuken. Het avondmaal werd een waar feestmaal, om Georg zijn thuiskomst te
vieren. We hadden de dag ervoor een kip geslacht en klaar gemaakt en moeder was
met Isouria het bos in getrokken om wilde paddenstoelen te plukken. Moeder wist
alles over paddenstoelen en probeerde haar kennis al eerder aan mij door te
geven, zonder succes. Ik miste telkens weer en was er niet echt in
geïnteresseerd. Niet zoals Isouria. Isouria verdiepte haar erin en wist al zeer
veel op jonge leeftijd. Ze wou ze allemaal leren kennen en zocht de giftige
soorten op en noteerde alle effecten in haar boek.
Lukaï trippelde achter me aan toen ik naar de moestuin ging om de
laatste blaadjes veldsla af te snijden. Uit de kelder haalde ik aardappelen.
Moeder was de kip al aan het koken toen ik de lekker ruikende
keuken binnen stapte. Ik legde de aardappelen en de veldsla op het aanrecht en
ging aan de slag met het wassen en schillen. Isouria moest tegen haar zin ook
helpen schillen. Ze was er nog niet zo goed in en maakte vierkantjes van haar
aardappelen. Moeder had haar al ontelbaar veel keer getoond hoe het moest, maar
ze had er gewoon geen zin in. Ik nam de aardappel uit haar handen.
“Ga jij de tafel zetten, Isouria?” Vroeg ik, zodat ze niet meer zou
moeten schillen. Er verscheen een glimlach op haar koppige gezichtje en ze nam
een stapel borden uit de kast.
In gedachten verzonken schilde ik rustig verder. Volgende week was
mijn vriendin Eny jarig. Ik wist niet hoe oud ze werd. Eny was niet zomaar een
vriendin. Ze was de Vorstin van de Els. Het was Eny die me gadesloeg vanuit de
bomen diezelfde ochtend.
Het bos bestaat uit zeer veel boomsoorten en iedere boomsoort
behoorde tot een Boomvorst. Het was per toeval dat we naast een groot woud
kwamen wonen die bezet werd door de Boomvorsten. Het was voor het eerst dat ze
mensen zagen. Door hun nieuwsgierigheid verraadden ze henzelf. Ze kwamen kijken
wie ik was als 10 jarige, ze dachten dat ze een nieuwe Vorstin erbij kregen. Zo
leerde ik Eny kennen. Ze kwam destijds plots voor me gesprongen en ik schrok me
kapot. Met verwilderde ogen keken we elkaar een tijdje stil aan, maar ik voelde
meteen dat dit wezen mij geen kwaad wou doen. Met haar hoofd scheef liep ze in
rondjes om mij heen.
“Wat ben je?” Dat was haar eerste vraag, die ik niet snapte.
“Ik ben Rose,” zei ik verward.
“Dag Rose, ik bedoelde eigenlijk wát je bent, niet wie.”
Ik moest hier even over nadenken. Wat was ik? Wat voor een rare vraag is dat?
“Ik ben een mens,” zei ik aarzelend. Ze keek me met gefronste wenkbrauwen aan en
verdween toen weer.
“Wacht, wat is jouw naam?” Riep ik haar na. Ik kon haar snelle tred
niet bijhouden en plots leek ze te verdwijnen in een boom.
“Eny.”
Het was alsof de boom sprak. Ik schrok opnieuw en keek de boom raar
aan. Waar kwam die stem vandaan? Ik inspecteerde de boom, draaide er rond zoals
Eny rond mij had gedraaid, en veronderstelde dat ze zich schuil hield in de
kruin.
Ik had het mis, want Eny is niet zomaar Eny. Ze is de Vorstin van
de Els en deze boom was een Els. Ze had de magie waarmee ze zowaar in de boom
werd gezogen. Haar hele wezen was nu de boom. Wanneer ik mijn hand op de stam
legde, voelde ze deze klamme hand.
Ik zuchtte en vertrok terug, teleurgesteld dat dit wezen mij
verlaten had.
Na de eerste kennismaking volgden veel lange gesprekken en
spelletjes met Eny. Ze leerde me alles. Ze kwam over haar angst heen voor de
mens en vertrouwde me, zoals ik haar vertrouwde.
Nu, 10 jaar later, zag Eny er nog altijd als vanouds uit. Ze was
nog altijd zeer klein en fijn gebouwd, had dezelfde slanke polsen en elegante
tred, had geen rimpeltje bij gekregen en zag er nog altijd jeugdig uit. Ik had
haar nooit eerder gevraagd naar haar leeftijd, tot ze een maand terug zei dat er
bijna een speciale dag voor haar aanbrak. Toen wist ik instinctief dat ze het
over een speciale verjaardag had. Ik was erg nieuwsgierig over haar leeftijd, ze
wou er nooit over praten. Ik veronderstelde dat ze heel oud was. Zo oud als de
eeuwigheid.
herfstbos. De bladeren vielen snel dit jaar, door de gure wind en de scherpe
regenbuien. Op dit moment was het woud nog in zijn prachtige kleuren gehuld.
Binnen enkele weken zullen alle bladeren op de grond liggen, alle bomen zullen
naakt in het bos staan.
We hadden het geluk op een mooi landgoed te wonen dat zich naast
een uitgestrekt woud bevond. We hadden meer land dan we aankonden voor ons
weinige vee.
Ik herinner me hoe ik 10 jaar geleden door ditzelfde woud liep. In
gedachten verzonken, op ontdekkingstocht. Ik leerde door de jaren heen mee te
sluipen op het ritme van de adem van de bomen, ik leerde alle leven om me heen
te respecteren en durfde weg te dromen over een Andere Wereld, ver weg maar toch
dichtbij, met wezens die men hier niet vond. Ik leerde de schoonheid van het bos
kennen door de magie waarin ik geloofde. Ik voelde de magie nu nog steeds diep
vanbinnen; het voedde mijn hart en zorgde ervoor dat al mijn zorgen
verdwenen.
Het was enkel de natuur die zo’n speciale, innemende invloed op mij
kon uitoefenen.
Ik keek naar de hemel wanneer ik een dikke druppel op mijn
voorhoofd voelde. Meteen daarna voelde ik nog meer dikke druppels en al gauw was
het mos zo nat dat ik genoodzaakt weer mijn schoenen moest aantrekken. Ik hield
ervan om op blote voeten rond te lopen. Om de aarde tussen mijn tenen te voelen
kriebelen, om mijn voeten te laten afkoelen op de vochtige bodem. Alleen met
blote voeten kon ik stil door het woud sluipen.
Ondanks mijn stille tred werd ik toch opgemerkt. Hoog in de bomen
werd ik bekeken door ogen die ik door en door kende. Maar nu had ik geen tijd om
me te bekommeren om haar en moest doorlopen; vandaag kwam Georg terug thuis van
zijn reis.
Georg was de beste broer die iemand zich kon wensen. Hij hield van
me en ik van hem. Als kind stoeiden we samen door de bossen, maar nu, als
volwassenen, konden we het nog steeds. Moeder werd er soms knettergek van. We
hebben nog haar lakens vernield om in het midden van de nacht samen op zoek te
gaan naar nachtvlinders. Toen hingen we het laken aan een laaghangende tak van
een boom en plaatsten daar enkele kaarsen en een pot honing onder. Het was
wonderbaarlijk welke nachtvlinders ons kwamen opzoeken, de zoetigheid van de
honing roken en aangetrokken werden door de kleine vlammetjes van onze
kaarsen. Na dit nachtelijk avontuur knipten we soms wat gaatjes in de lakens
en gingen als spook op speurtocht door het bos. De dag nadien vond moeder ons
vaak in de stallen terug, met bruin geworden witte lakens met gaten in.
Ik zette een laatste sprintje in naar de boerderij, met mijn wolf
Lukaï op de hielen. Hij hield van sprinten, was altijd sneller dan mij. Ik rende
door het bos en zag de bomen in mijn ooghoeken wazig worden en later overgaan in
graslanden. Wat verder was het hekken, waar ik wat klungelig over klauterde.
Lukaï was me natuurlijk weer te snel af door er lenig over te springen. Ik liep
tussen de koeien door naar de boerderij en kwam buiten adem toe aan de rode
achterdeur van het kleine huisje.
Ik bleef even staan om mijn schoenen uit te trekken en mijn kleren
wat glad te strijken, toen ik een mannenstem hoorde. Er verscheen spontaan een
grijns op mijn gezicht. Georg was thuis! Ik knalde de deur open en sprong hem in
de armen. Georg draaide me 5 keer rond tot we beiden bijna niet meer konden
rechtstaan. Zijn glimlach was oogverblindend. Nieuwsgierig keek ik achter hem.
“Geen meisje aan de arm mee, Georg? Ik ben teleurgesteld!”
Mijn broer was een zeer aantrekkelijke jongen en ik kon de meisjes
die hem steelse blikken toewierpen niet meer op mijn beide handen tellen. Met
zijn diepbruine ogen en donker haar, met een licht stoppelbaardje en een slank,
lang figuur, mocht hij er zeker wezen.
“Rosie, Rosie, wat heb ik je gemist! En nee hoor, ik heb veel
intelligente en leuke meisjes en vrouwen leren kennen, maar ik heb mijn handen
al vol aan jou!”
We lachten beiden. Zijn lachende gezicht werd meer serieus toen hij
me iets moest vertellen.
“Ik heb ook jongens leren kennen en heb een vriend van me
meegenomen om hier enkele dagen te blijven. Hij kan helpen op de boerderij en in
het huishouden. Ik hoop dat je het met hem kan vinden. Hij is een fijne
jongeman, knap en intelligent. Ik moet je wel vertellen dat hij nogal in
zichzelf getrokken is; hij komt van een boerderij met wezen en verloor zijn
moeder aan het kraambed. Zijn vader is tijdens de jacht om het leven gekomen.
Wees dus wat aardig tegen hem; hij is niet gewend om met veel mensen om te
gaan.”
Georg keek me zo serieus aan dat ik weer moest lachen. Ik kon het
niet laten om nieuwsgierig rond te kijken en inderdaad, daar stonden 2 dikke
rugzakken in de kleine woonruimte van de boerderij.
“Ben ik zo angstaanjagend misschien, Georg? Natuurlijk zal ik hem
goed behandelen, ik ben netjes opgevoed! Waar is deze mysterieuze man van
je?”
Op dat moment werd de deur die de keuken van de traphal scheidde
open geklikt. Er kwam een lange jongeman vanachter en ogenblikkelijk sloeg ik
mijn ogen neer.
Gevaarlijk knap
Lukaï klonk helder in mijn hoofd met deze uitspraak en ik ging er
meteen me akkoord. Dit zouden ook de eerste woorden zijn die in mij opkwamen.
Lukaï en ik hadden de gewoonte om met elkaar te communiceren in een
stille taal. Niemand anders kon dit met mijn wolfshond, alleen ik. Alsof het
voorbestemd was. Toen ik hem als kind vond, vond ik het meteen heel normaal dat
we met elkaar praatten. Nu ik ouder was, begon ik me af te vragen waarom we met
elkaar konden praatten.
Ik weet niet waarom, maar iets aan de houding van deze man zorgde
dat het haar op mijn rug recht ging staan. Desalniettemin was hij uitzonderlijk
knap en had een net voorkomen.
Lukaï begon stilletjes te grommen. Ik legde hem met één blik het
zwijgen op en toen bleef hij staan met zijn oren plat.
Toen ik me weer bewust werd van deze persoon in de ruimte, boog ik
elegant.
“Darwin, dit is Rose Appleflower, mijn zus. Rose, dit is Darwin
Dashwood.”
Georg keek ons beiden aan en kwam toen weer tot de stand van zaken.
“Zullen we eerst onze tassen legen voordat we verder kennis
maken?”
Samen liepen de mannen naar de traphal en vervolgens over de
krakende trappen naar de bovenste verdiepen. Daar hadden we 4 slaapkamers.
Isouria, mijn jongste zusje, en ik sliepen samen in een kamer, Georg sliep
apart. Mijn moeder Dimple had haar eigen kamer. Er was nog één kamer over,
voorbehouden voor het stalhulpje Billy of een seizoensarbeider.
Toen ik naar boven ging om Georg en Darwin uit te nodigen voor
thee, zag ik dat de mannen beiden op één kamer gingen slapen.“Georg, Darwin,
komen jullie voor thee?”
“Zo dadelijk, juffrouw Appleflower,”antwoordde Darwin.
Ik lachte en zei meteen dat hij me ook Rose mocht noemen. Hij
knikte goedkeurend.
In gedachten verzonken verdeelde ik de kamillethee over 5 kopjes.
Vandaag was Billy er niet.
Moeder zette de melk en suiker op tafel, samen met enkele sneetjes
verse taart, speciaal gemaakt voor de thuiskomst van Georg.
De mannen gingen in de stoffige zetels zitten en moeder ging
Isouria uit de kippenren roepen om thee te drinken. Dit deed Isouria niet graag;
ze was veel liever bezig met haar kippen. Ze was er van overtuigd dat die dieren
meer eieren legden als ze ertegen praatte. Met haar 10 jaar was ze de
kinderlijke onschuld zelf en je kon het haar niet kwalijk nemen. Vrolijk kwam ze
binnen; ze had duidelijk al kennis gemaakt met Darwin en wierp mij een
veelbetekende blik toe. Ze legde 3 verse eitjes op een rekje in de keuken en
kwam toen naast mij zitten in de zetel.
Toen iedereen van zijn thee nipte bleef het eventjes stil. Het was
moeder die de stilte doorbrak.
“Vertel eens, liefste Georg, over je wilde avonturen in dit
onstuimige land! Je laat ons allen wachten op je
verhalen!”
Georg schraapte zijn keel en begon met een glimlach aan zijn
verhaal.
“Toen ik hier vertrok met de koets, kreeg ik al snel het gevoel dat
dit een levenservaring zou zijn. En dat was het ook! Ik reisde meteen door van
stad naar stad en zag zoveel verschillende mensen bij wie ik mocht blijven
slapen in ruil voor een klusje. Algauw kwam ik op de Oostkust van Ierland
terecht en had op dat moment al op een paar plaatsen voor enkele munten mogen
werken. Ik had genoeg geld om de boot te nemen naar Schotland. Dus deed ik dat.
En wat is Schotland mooi, met zijn ruwe kusten en grote meren! Ik zag prachtige
landschappen en heb er ook veel getekend in mijn boek.”
Hij haalde een bundel uit dat in leer samengebonden was. Het stond
vol schetsen van mensen, dieren en landschappen. Georg kon zeer verfijnd
tekenen; een gave die voor mij niet weggelegd was. Hij liet ons tekeningen zien
van gigantische meren, van het uitzicht op de boot, van de boot zelf en zijn
kapitein, van de rijkere mensen die mee reisden op de
boot.
“Van Schotland reisde ik al gauw door. Ik ben in Wales geweest,
waar het prachtig is, en ging zo door naar Londen. Londen! Wat een bruisende
stad! Alles is er anders, nieuw. Ik voelde me een buitenbeentje. De stad was
innemend, maar niks voor mij. Ik bleef er niet lang en bezocht het platteland in
Zuid-Engeland, met onder andere ook de prachtige tuinen in het zuiden.
Ik kreeg werk in enkele tuinen en ze leerden me alles over
tuinieren. Met wat geld op zak begon ik aan mijn terugreis. Ik ben toen ook nog
in Edinburgh en Dublin geweest. Ik mocht terugkeren met een schip dat nog een
hulpje voor de kok kon gebruiken. En zo kwam ik weer aan in Ierland.”
Hij was even stil en wij waren zijn grote avontuur ook aan het
verwerken. Geweldig dat hij de kans kreeg van al die mensen om zijn reis verder
te zetten. In totaal is hij een jaar weggeweest; een jaar waarin wij het iets
moeilijker hadden, maar met hulp van iedereen hebben we ons er doorheen geslaan.
Het was goed dat Georg terug was voor de winter. Hij kon het werk doen dat wij
niet konden, zoals hout kappen, het dak herstellen en meer.
Ik zat op het puntje van mijn zetel en lachte enthousiast.
“Wel, dan kan je ons vast goed helpen in de tuin! En waar komt
Darwin dan vandaan, als ik zo vrij mag zijn dat te vragen?”
Ik keek Darwin vragend aan.
“Ik woon op een landgoed ten Oosten van Dublin, juffrouw
Appleflower, of, Rose... Georg heeft u daar vast al meer over verteld,” zei hij
terwijl hij Georg aankeek, die ter bevestiging knikte.
“Ben je dan al in de stad Dublin geweest?”Vroeg Isouria.
Darwin knikte: “Jazeker, maar nog niet zo vaak. We mogen enkel naar de stad om te
klussen of inkopen te doen.”
Iedereen knikte en nam nog een hapje taart.
“Dit is heerlijke taart mevrouw Appleflower. Dit zouden ze op onze
boerderij ook eens mogen maken, zo nu en dan.”
Moeder glimlachten en bedankte hem.
Het was Isouria die rechtsprong en Georg meesleurde aan de arm.
“Kom je nu eens kijken naar mijn nieuwe kippenhok? Ik heb het zelf
gemaakt! Rose heeft geholpen met het zagen van plankjes, maar ik heb het in
elkaar gestoken!” Trots als een gieter leidde ze hem mee naar het venster dat
uitkeek op de kippenren. Het huisje was groter dan het vorige en was netjes in
elkaar getimmerd voor een tienjarig meisje. Het vorige huisje had Georg gemaakt
en viel ondertussen al uit elkaar. Isouria had een uitstekende zelfbeheersing
als het erop aan kwam om iets zelf in elkaar te steken. Ze kon zich geweldig
goed concentreren op iets, waarbij je bijna haar aandacht niet kon vragen.
Andere keren was ze dan weer zo afgeleid, bijvoorbeeld tijdens de dagelijkse
thee, dan was ze als een wervelwind.
Isouria had middellang blond haar en bruine ogen. Ze was een
prachtig kind dat ongetwijfeld een prachtige vrouw ging worden. Bovendien had ze
ook het respect voor de natuur geërfd, wat noodzakelijk was in het leven volgens
mij.
Ik zag dat Darwins ogen op mijn zusje rustten. Ik werd meteen ongerust en probeerde hem af te leiden.
“Nog wat taart, Darwin?”
Rustig keek hij mijn kant op en glimlachte.
“Nee bedankt, Rose. Ik zal dan maar eens de boerderij rond kijken,”
zei hij met een klank in zijn stem die ervoor zorgde dat ik zei:
“Ik leid je wel even rond.”
Gelukkig kwam Georg mij redden en nam Darwin mee naar het landgoed
voor een rondleiding. Ik liep achter hen aan, met het eten voor de geiten in een
kippen rond mijn arm. Dat ging ik eerst gaan geven.
Georg gaf wat uitleg over de geschiedenis van het domein en toonde
welke dieren we hielden. De vleeskoeien stonden verspreid over de grote
weilanden, de 3 melkgeiten liepen daar tussen en in een wei apart stond een
kudde van 23 uitstekende wolschapen.
Toen kwamen we aan in de stal en toonde Georg de paarden Damien,
Tristan en Fljóta. Damien was een kleiner paardje met een stevig uitzicht.
Tristan was een groot, slank dier en Fljóta was een boerenpaard. Zij diende voor
het trekken van de koets en het bewerken van de akkers.
Toen het donkerder werd, besloot ik om moeder te gaan helpen in de
keuken. Het avondmaal werd een waar feestmaal, om Georg zijn thuiskomst te
vieren. We hadden de dag ervoor een kip geslacht en klaar gemaakt en moeder was
met Isouria het bos in getrokken om wilde paddenstoelen te plukken. Moeder wist
alles over paddenstoelen en probeerde haar kennis al eerder aan mij door te
geven, zonder succes. Ik miste telkens weer en was er niet echt in
geïnteresseerd. Niet zoals Isouria. Isouria verdiepte haar erin en wist al zeer
veel op jonge leeftijd. Ze wou ze allemaal leren kennen en zocht de giftige
soorten op en noteerde alle effecten in haar boek.
Lukaï trippelde achter me aan toen ik naar de moestuin ging om de
laatste blaadjes veldsla af te snijden. Uit de kelder haalde ik aardappelen.
Moeder was de kip al aan het koken toen ik de lekker ruikende
keuken binnen stapte. Ik legde de aardappelen en de veldsla op het aanrecht en
ging aan de slag met het wassen en schillen. Isouria moest tegen haar zin ook
helpen schillen. Ze was er nog niet zo goed in en maakte vierkantjes van haar
aardappelen. Moeder had haar al ontelbaar veel keer getoond hoe het moest, maar
ze had er gewoon geen zin in. Ik nam de aardappel uit haar handen.
“Ga jij de tafel zetten, Isouria?” Vroeg ik, zodat ze niet meer zou
moeten schillen. Er verscheen een glimlach op haar koppige gezichtje en ze nam
een stapel borden uit de kast.
In gedachten verzonken schilde ik rustig verder. Volgende week was
mijn vriendin Eny jarig. Ik wist niet hoe oud ze werd. Eny was niet zomaar een
vriendin. Ze was de Vorstin van de Els. Het was Eny die me gadesloeg vanuit de
bomen diezelfde ochtend.
Het bos bestaat uit zeer veel boomsoorten en iedere boomsoort
behoorde tot een Boomvorst. Het was per toeval dat we naast een groot woud
kwamen wonen die bezet werd door de Boomvorsten. Het was voor het eerst dat ze
mensen zagen. Door hun nieuwsgierigheid verraadden ze henzelf. Ze kwamen kijken
wie ik was als 10 jarige, ze dachten dat ze een nieuwe Vorstin erbij kregen. Zo
leerde ik Eny kennen. Ze kwam destijds plots voor me gesprongen en ik schrok me
kapot. Met verwilderde ogen keken we elkaar een tijdje stil aan, maar ik voelde
meteen dat dit wezen mij geen kwaad wou doen. Met haar hoofd scheef liep ze in
rondjes om mij heen.
“Wat ben je?” Dat was haar eerste vraag, die ik niet snapte.
“Ik ben Rose,” zei ik verward.
“Dag Rose, ik bedoelde eigenlijk wát je bent, niet wie.”
Ik moest hier even over nadenken. Wat was ik? Wat voor een rare vraag is dat?
“Ik ben een mens,” zei ik aarzelend. Ze keek me met gefronste wenkbrauwen aan en
verdween toen weer.
“Wacht, wat is jouw naam?” Riep ik haar na. Ik kon haar snelle tred
niet bijhouden en plots leek ze te verdwijnen in een boom.
“Eny.”
Het was alsof de boom sprak. Ik schrok opnieuw en keek de boom raar
aan. Waar kwam die stem vandaan? Ik inspecteerde de boom, draaide er rond zoals
Eny rond mij had gedraaid, en veronderstelde dat ze zich schuil hield in de
kruin.
Ik had het mis, want Eny is niet zomaar Eny. Ze is de Vorstin van
de Els en deze boom was een Els. Ze had de magie waarmee ze zowaar in de boom
werd gezogen. Haar hele wezen was nu de boom. Wanneer ik mijn hand op de stam
legde, voelde ze deze klamme hand.
Ik zuchtte en vertrok terug, teleurgesteld dat dit wezen mij
verlaten had.
Na de eerste kennismaking volgden veel lange gesprekken en
spelletjes met Eny. Ze leerde me alles. Ze kwam over haar angst heen voor de
mens en vertrouwde me, zoals ik haar vertrouwde.
Nu, 10 jaar later, zag Eny er nog altijd als vanouds uit. Ze was
nog altijd zeer klein en fijn gebouwd, had dezelfde slanke polsen en elegante
tred, had geen rimpeltje bij gekregen en zag er nog altijd jeugdig uit. Ik had
haar nooit eerder gevraagd naar haar leeftijd, tot ze een maand terug zei dat er
bijna een speciale dag voor haar aanbrak. Toen wist ik instinctief dat ze het
over een speciale verjaardag had. Ik was erg nieuwsgierig over haar leeftijd, ze
wou er nooit over praten. Ik veronderstelde dat ze heel oud was. Zo oud als de
eeuwigheid.