Ik opende de krakende deur ven de kleine keuken alsof het nog maar van vanmorgen geleden was dat ik hier binnenwandelde. Moeder zat buiten, in haar schommelstoel, te kijken naar mijn zorgeloze zusje die probeerde de konijnen en kippen te vangen. Ze stak fier een kip in de lucht en lachte naar moeder. Ze moest mij door het venster gezien hebben, want ze liet de kip bijna vallen en liep mijn kant op. Moeder keek vermoeid over haar schouders en glimlachte naar me.
“Je mag me zo meteen eens uitleggen waar jij overnacht hebt. Maar ga eerst om Aeneas en Georg, ze zoeken je ten oosten van het woud. neem Damien, zet Isouria voorop en zorg dat je ze maar snel vind.” Ze klonk rustig, maar ik wist dat in haar een orkaan woedde. Haar ogen stonden kil en verlaten en haar kalmte maakte me ongerust. Stil ging ik Damien zadelen en wachtte op Isouria.
“Rose, waar ben je geweest?” was het eerste dat mijn zusje vroeg. “Ik ben te laat in het bos gebleven en moet er in slaap gevallen zijn. Na een poos werd ik wakker en verdwaalde ik, geloof ik. Lukaï haalde ons eruit.” Ik had het verhaal snel in mijn hoofd gevormd voor Isouria. Ze zou er niet teveel vragen om kunnen stellen. Ik tilde haar op –ze was nog steeds even licht als vroeger – en stapte daarna zelf ook op Damien. “Lukaï blijft bij moeder.” Mompelde ik, waarna ik Damien de sporen gaf en we beiden wegdraafden.
“We gaan naar het Oosten van het woud, het zal dus een eindje duren. Ik heb wat eten voor je mee gebracht,” zei ik tegen mijn zus, waarna ze glimlachend knikte. Kon ik ook maar zo’n zorgeloos leven als zij hebben. Ik hield haar goed vast, samen met de teugels van Damien. Wanneer we op het veld kwamen galoppeerden we; dat zat net iets zachter, want ik zat ongemakkelijk net na het zadel.
We galoppeerden zeker een kwartier zonder een woord te zeggen. Damien begon luid te snuiven en liet merken dat hij wou stoppen. Ik liet hem draven en daarna stappen. Ondertussen hield ik de bosgrens in de gaten en keek of ik geen paarden zag.
Zo reden we een hele tijd, want het woud was gigantisch groot qua omvang. Als ik nu Lukaï zou mee hebben, zou hij kunnen voorop lopen en de paarden opsporen. Nu stonden we er alleen voor. Mijn hart sloeg over wanneer ik aan de bosrand een gestalte zag staan. Het was Eny. Ze wees naar links, een beetje verderop in het woud.
“Ze zoeken bij de oude Eiken!” riep ze me toe. Isouria keek verbaasd naar de verschijning van mijn vriendin. “Was dat het meisje waar je soms over vertelt?” Vroeg ze verwonderd. Ik fronste. “Over wie heb ik verteld?”
“In je dromen vertel je soms over een meisje in het bos,” zei ze stil. Haar ogen werden groot. Ik keek haar aan en dacht aan wat ik moest zeggen. Praatte ik nu al in mijn dromen ook? Mijn zusje wist altijd veel meer dan ik dacht; ze was veel te slim. Ik zuchtte en vertelde het maar.
“Ja, ze heet Eny,” antwoordde ik kort, terwijl ik rondkeek.
“Wanneer mag ik haar eens ontmoeten, Rose?”
Dat was een lastige vraag. Het was eigenlijk al genoeg dat ze Eny had gezien. Mijn zusje kennende zou ze het aan al haar vrienden gaan rondbazuinen, maar misschien schatte ik haar ook verkeerd in. “Hm-m. Je zal haar nog wel eens ontmoeten. Maar je mag aan niemand zeggen dat je haar hebt gezien en al zeker niet aan moeder, heb je dat goed begrepen?”
Ze knikte, nog steeds verbaasd kijkend.
“Daar zijn ze!” Riep ze uit, zo plots dat ik ervan schrok. Ik volgde haar vinger en keek in de verte. Ik zette Damien op een drafje en algauw kwamen we bij de paarden van Aeneas en Georg.
Ombes en Tristan stonden in een ruststand aan een boom. Wat verderop kon ik de geluiden van zwaarden onderscheiden. Geschrokken stapte ik van Damien en hielp mijn zusje er ook af. Ik aarzelde. Was er iemand aan het vechten, was het enkel een oefening en wie was het?
“Wat gebeurt er?” fluisterde mijn dappere zusje geschrokken.
“Ik denk dat we beter gaan kijken.” We stapten op het geluid af. Toen ik een kreet van pijn, of van angst, hoorde, zette ik het op een lopen naar het geluid. Het was Aeneas die geschreeuwd had. We liepen meteen zo hard als we konden. Nog een kreet! Dit keer een kreet van wraak, klaar voor de aanval.
Al snel kwamen we op een open plek tussen de Eiken. Het waren de twee jongens die ik beiden graag had of graag had gehad, die vochten. Kjartán en Aeneas. Een oneerlijk gevecht, want Kjartán was snel als de bliksem en ontweek alle slagen. Ik wou erop af lopen en Kjartán opzij duwen, maar zodra ik de open plek bereikte, hield een sterke arm mij tegen.
Ik keek op in mijn broer zijn gezicht, wat verbeten en geschrokken stond. Ik keek hem vragend aan.
“Dit is mijn gevecht, laat mij het dan afmaken,” zei ik, want het was ook mijn gevecht, ik was vast en zeker de oorzaak hiervan.
“Rose, laat ze vechten, ze zijn beiden even sterk. Het zou voor ons levensgevaarlijk zijn om ertussen te komen.” Zijn stem klonk vreemd en zijn ogen stonden op het duel gericht. Nog een kreet, dit maal van Kjartán. De kreet ging mij door merg en been en ik vond de kracht om me uit Georg z’n armen te rukken.
“Zorg voor Isouria.” Ik liep zo hard ik kon en sprong bovenop Kjartán, die net een slag wou uitdelen aan Aeneas. Ik schreeuwde en schreeuwde.
De kleinere dolk, die hij in zijn linkerhand had, doorboorde mijn hand. Geschrokken sprong hij recht en keek me ontzet aan.
“Rose,” zijn stem klonk gebroken en pijnlijk. Hij knielde naast mij en nam mijn linkerhand vast.
“Ga weg of ze gaan je pijn doen!” Fluisterde ik wild. Ik zag zijn gekwelde blik. Aeneas stond achter hem en meedogenloos als hij was, stond hij klaar om zijn zwaard in Kjartáns rug te steken.
“Stop.” Kort en krachtig weergalmde het woord door het hele woud. Verbaasd zag ik tussen Aeneas en Kjartán de vorstin van de Den, Bebhinn, staan. Ze klonk ijzig en koud als de winter, leek het moment te bevriezen met haar stem. Ze keek mij kwaad aan en wendde zich weer naar Aeneas, die als aan de grond genageld stond. Hij had zijn zwaard laten vallen. Bebhinn had haar twee zwaarden getrokken om Aeneas aan te vallen als hij bewoog. Met grote ogen keek ik toe.
“Kjartán, kom mee. Dit was dom. Je zult gestraft worden. Ik ook, aangezien ik je help.” Haar harde stem doorboorde me. Kjartán keek me gekweld aan, waarna hij verdween met Bebhinn. Zomaar, in het niets. Ik was me weer bewust van de brandende pijn in mijn hand. De wonde was zeer diep en ik verloor veel bloed. Ik zag dat Georg een stuk van zijn hemd had gescheurd. Hij liep op me af en bond het strak rond mijn hand, wat veel pijn deed. Isouria stond versteend toe te kijken aan de rand van het veld.
“Neem jij Rose, ik neem Isouria.”
Op die woorden liep Aeneas naar me toe en tilde me moeiteloos op. De twee jongens, die nu al man geworden waren, liepen snel naar de paarden.
Slaperig opende ik mijn ogen en keek de kamer rond. Het harde bed met stro, het wollen deken over mij waardoor ik het veel te warm had. Ik was weer thuis, veilig in mijn kamer. Rechts van mij lag mijn geliefde Lukaï. Zijn haar kietelde tegen mijn wang. Wanneer ik kreunend mijn hoofd omdraaide, zag ik Kjartán. In paniek wou ik rechtzitten, waardoor ik het bijna uitschreeuwde van de snerpende pijn in mijn hand en het gebonk in mijn hoofd.
“… dus, het spijt me enorm erg. Hopelijk begrijp je het. Rose?” ik had zijn hele verhaal gemist.
“Hmm-m” Zei ik verslagen. Ik wou dat ik hem kon wegduwen, de kast in of onder bed. Ik wou dat ik de kracht had om hem te vragen weg te gaan, want als iemand zou ontdekken dat hij hier was, was hij echt dood, evenals ikzelf. Maar daar had ik de kracht niet voor, mentaal niet. Ik wou hem niet weg. Ik wou dat hij bij me bleef.
Hij begreep dat ik hem niet had gehoord, dat zag ik aan zijn gezichtsuitdrukking. Zijn hoekige gelaatstrekken stonden gespannen toen hij zijn kaken hoorbaar op elkaar klemde. Beneden op de stokoude houten trap waren voetstappen hoorbaar.
“Kjartán, verstop je! Snel!” Ik fluisterde het luid en het verbaasde dat ik zo krachtig klonk.
“Je moet weten dat het niet mijn schuld is. Aeneas zag mij en viel me aan. Onthoud dat zeer goed, alsjeblieft.”
Ik was erin geslaagd om recht te zitten en hem weg te duwen. Ik keek hem smekend aan.
“Oke, ik onthoud het! Ga nu weg! Ze zullen je zien!”
De voetstappen bereikten de laatste trede. Kjartán stond op zijn gemak op, boog zich over mij en kuste me teder op mijn voorhoofd. Mijn huid gloeide waar zijn lippen me hadden aangeraakt.
Ik wachtte angstvallig af. De klink van de deur ging naar beneden. Kjartán nam een stap achteruit in de hoek van de kamer. Net wanneer de deur geopend werd, was hij weg, onzichtbaar. Ik keek angstig en geschrokken mijn kamer rond. Waar was hij naartoe? Was hij er nog? In de hoek die het dichts bij mijn bed was, zag ik zijn ogen fonkelen in het flauwe licht. Toen sloot hij zijn ogen en was hij weer onzichtbaar. Met open mond keek ik naar de hoek van mijn kamer, niet lettend op de snerpende pijn in mijn hand en mijn hoofd.
“Waar kijk je naar?”
Aeneas zat op de rand van mijn bed en volgde mijn blik.
“Nergens!” Ik zei het iets te luid en hij keek me bedachtzaam aan. “Nachtmerrie, sorry,” mompelde ik. Hij plaatste een dienbord met soep en brood op het krukje naast mijn bed.
“Ik moet je hand verzorgen,” zei hij wat kortaf, maar toch vriendelijk. Tegen mijn zin toonde ik hem mijn pijnlijke linkerhand.
Hij hield hem vast met zijn beide handen, alsof mijn hand kwetsbaar als glas was. Dat was hij misschien wel. Toen hij met zachte handen het verband ervan wikkelde moest ik weer denken aan de pijnlijk lieve handen van Kjartán. Ik keek hem bedachtzaam aan.
Geconcentreerd spoelde hij de wonde uit, wat eventjes brandde. Ik hief nieuwsgierig mijn hoofd op om te zien hoe de wonde eruit zag. “Het is diep, maar het zal genezen.”
Zijn handen smeerden behendig kruidenzalf op de wonde en hij bond er een nieuw stuk linnen rond.
Hij zuchtte diep en legde mijn hand voorzichtig op het wollen deken. “Rose… het spijt me zo, echt waar. Ik dacht… toen ik je vanmorgen zag…” Hij raakte niet uit zijn woorden en keek me smekend aan. Er volgde nog een zucht.
“Toen ik je vanmorgen zag met die… man… Wel, ik dacht dat hij je kwaad had gedaan. Ik zag dat je niet helemaal normaal liep, dus ik dacht dat hij je misschien verwondingen had gegeven. Toen zag ik hem in het woud. hij was zijn dolk aan het schoonmaken. Versta je wat er in mijn hoofd omging op dat moment?” zijn smekende blik werd pijnlijk. Ik knikte en wachtte angstvallig op zijn woorden. Ik was me helemaal bewust van Kjartán daar, in de hoek van mijn kamer, als hij er tenminste nog was.
“Je mankte aan je linkervoet en ik zag dat je de pijn moest verdringen. Op dat moment waren Georg en ik net op die plaats in het woud op zoek naar jou. Ik gebaarde niet dat ik je had gezien en zei dat we snel naar het oosten moesten, dat je daar misschien zou zijn. Ik zei dat omdat ik die man zag rennen, sneller dan je jezelf kunt voorstellen, naar het oosten. Onze paarden konden hem nog net bijhouden. Toen ik hem zag, zijn dolk schoonmakend, viel ik hem gewoon aan. Ik kon het niet hebben dat hij je pijn had gedaan. Het was een hevig gevecht, tot jij en die mysterieuze vrouw kwamen om Kjartán te beschermen. Vanaf daar snapte ik niks meer. Vertel me, Rose, had hij je wel pijn gedaan?” Vermoeid had ik zijn hele gesprek gevolgd. Ik schudde mijn hoofd. “Ik heb enkel mezelf verwond, hij had mij verzorgt…”
Aeneas zuchtte. “Dan zijn jullie mij beiden een excuus verschuldigd. Ik handelde enkel ter bescherming, dat moet je begrijpen.”
“Maar waarom zou je mij, juist mij willen beschermen, Aeneas, waarom?!” Het was eruit voor ik het besefte. Ik moest mijn tranen verdringen.
“Snap je dan niks, Rose?” Hij klonk liefdevol. Ik werd er angstig van en wilde protesteren wanneer hij een vinger op mijn mond legde, teken deed naar het eten en de kamer uit slenterde.
Wild keek ik in het rond, op zoek naar Kjartán. Waar was hij? Verdorie, waar was hij! Ik fluisterde zijn naam keer op keer. Was hij dan echt weg? Zomaar, zonder iets te zeggen? Het eten liet ik staan. Het was al koud en bovendien was ik totaal niet in de stemming om ook maar een hap binnen te krijgen.
Hij is weg, ik voel zijn aanwezigheid niet meer, Rose. Rustig, hij komt wel terug.
Lukaï legde vermoeid zijn kopje op mijn schoot. Hij was mijn trouwe vriend. Hij waakte over mij, altijd en overal. Maar hij had ongelijk. Kjartán kwam niet. Drie dagen verstreken.
Ik was bezig een waskuip aan het vullen voor mezelf en mijn zusje toen Isouria wenend de kamer binnenstormde. Ik ging voorzichtig overeind staan en liep haar achterna. Ze zat op haar bed over iets heen gebogen. “Wat is er, Isouria?” Ik hield mijn hoofd scheef om het voorwerp te kunnen zien. Haar handen klemden het stevig tegen haar aan.
“Laat eens zien…” ik opende haar armen en stapte achteruit van het verschot. Mijn zusje had het lijkje van haar liefste kip in haar armen. De linkervleugel en linkerpoot waren eraf gerukt, door een vos of iets anders, gokte ik. Ik omhelsde haar stevig.
“Kom meisje, geef haar aan mij, dan zoek ik iets om haar ten ruste te leggen…” het huilen hield op en ze snikte nu enkel nog. Ze knikte en reikte me de dode kip aan. Hij stonk naar rot vlees. Er sijpelde geen bloed meer uit, het lichaam was stijf en koud. Het moest gebeurt zijn op het einde van de vorige dag. Ik vond al snel een houten kistje waar aardappelen inzaten. Ik legde de aardappelen in een mand en legde de kip mooi in het kistje. Isouria stond achter mij en keek snikkend toe.
“Meisje… ik weet zeker dat ze nu rust heeft. Ze had een zeer fijn leven, bij de hele kippengroep. Ik weet dat je haar zal missen…”
Ze begon weer te huilen en sussend omhelsde ik haar weer. We liepen samen de tuin in, plukten een klein boeketje bloemen en begroeven de kip. Het baarde me zorgen. Welk beest had dit gedaan? Een vos zou de kip gewoon meegenomen hebben. Tenzij er iets was dat hem angst inboezemde waardoor hij snel wegliep. Ik merkte op dat Lukaï al de hele tijd met zijn staart tussen zijn benen liep. Ik kon zijn geest niet bereiken.
De dagen verstreken. Binnenkort zouden ikzelf en Georg moeten gaan jagen in het woud op vers wild, om een voedselvoorraad aan te leggen voor de winter. Ik moest me vandaag maar eens strikt aan mijn taken houden als ik moeders respect weer wou winnen. Ze was stil gebleven bij mijn terugkomst en ik zag met de dag meer fijne rimpeltjes in haar voorhoofd. Ik vulde een kuip met water aan het meer en begon met bruine zeep de kleren te boenen. Moeder en ik zwegen tijdens het wassen. Aan het einde begon ze te spreken:
“Ik zat te denken…”
Ik keek haar fronsend aan. “Misschien… wel, kijk Rose, het zou beter voor je zijn als je nog een jaar of twee naar school ging, denk je niet? Dan leer je beter lezen, leer je wat dingen bij over het huishouden, verzorgen van dieren, landbouw, weven, spinnen en nog meer. Ik vind dat je het zou moeten doen.” Mijn mond viel bijna letterlijk open.
“Moeder! Daar hebben we toch helemaal geen geld en tijd voor! En bovendien zou ik het helemaal niet willen, ik ben veel liever hier, met Lukaï, Isouria, Georg en jij.” Ik klonk wanhopig. Ik zei er niet bij dat ik bovendien alle wezens van het Woud zou moeten missen, inclusief Kjartán dus.
“Denk er beter nog maar eens over na, Rose. Het zou goed voor je zijn.” Ze stond op en hield haar mand met linnen op haar heup.
“Ik ga deze middag naar het dorp, inkopen doen. Heb je zin om mee te gaan?”
Ze leek wat bedaard, maar in haar blik zag ik dat ze me nog steeds niet vergeven had. Ik knikte, stond recht en liep haar achterna met mijn mand. De weg naar huis was kort maar vrij lastig, we moesten eerst door een weiland stappen met lang gras en daarna door heel wat smalle paadjes tussen de bomen. Ik hoorde rechts van mij een geluid in de struiken, alsof er een konijn vocht voor zijn leven. “Wacht even moeder.” Zei ik, ik zette mijn mand neer op het pad en liep voorzichtig de struiken in. Er liep iets veel te snel weg, zodat ik niet kon zien wat het was. Ik voelde zelfs de wind van de snelheid. Aan mijn voeten lag een konijn, zijn ogen wit gedraaid, de pels er helemaal van gerukt. Het was een gruwelijk zicht en ik schrok enorm.
“Kom nu, Rose!” riep mijn moeder van op het pad. Ik hield me voor haar niets over dit te vertellen, ik wilde haar geen zorgen maken. Ik voelde me alles behalve op mijn gemak op de verdere weg naar huis.
Ik had nog maar de was opgehangen in huis toen Georg kwam vragen of ik me snel kon klaarmaken als ik mee wou naar het dorp. Hij vroeg me nog hoe het met mijn hand ging en liep toen weer naar de stallen. Mijn hand deed pijn, dat moest ik toegeven, maar ik zei het nooit luidop.
Ik vroeg me af waar Kjartán was.
“Was je gezicht, kam je haren fatsoenlijk en trek een propere jurk aan. Neem een omslagdoek mee, het kan afkoelen tegen de avond.” Moeder keek me zijdelings aan vanuit de schommelstoel en hield haar blik toen weer op Isouria gericht, die druk bezig was het kippenhok te beveiligen. Georg hielp haar. Ik sloeg koud water vanuit de emmer in mijn gezicht. Ik wist niet waarom ik me zo slecht voelde, maar ergens wist ik dat het te maken had met Kjartán en Aeneas.
Ik kamde mijn blonde haar en bond het samen met een lint. Even later was het alweer een warboel, overal staken haren uit die wispelturig waren. Er was geen doen aan en zuchtend stapte ik in mijn bruine kleed. Ik had het altijd een van mijn lievelingskleedjes gevonden. Hij had een rechte, eenvoudige snit, mouwen tot mijn ellebogen en een lange rok. Ik zocht een omslagdoek in de mand en nam hem mee naar beneden. Fljóta, ons trotse koetspaard, stond al klaar voor de koets.
“Wie rijd er?”
“Jij, als dat goed is.” Ik knikte en ging op de bok zitten. Georg en Isouria kwamen ons uitwuiven.
Lukaï kwam aangerend en sprong naast mij.
“Red je het hier? We zijn tegen zonsondergang terug hoor, je weet dat ik niet wil reizen na dat uur. Zorg goed voor Isouria. Dag m’n kleine meid! Dag Georg…” moeder glimlachte en deed teken dat ik mocht vertrekken. Ik spoorde Fljóta aan en zwaaide nog eens.
De rit naar het dorp leek abnormaal lang. Achter op de koets was het helemaal stil. Gelukkig was Lukaï er nog, mijn trouwe redder in nood.
Na een hele tijd kwamen we aan in het kleine dorp. Ik hield Fljóta in op de kasseien. Ze liep goed voorwaarts, wetend dat er een mooi weiland met andere paarden van dorpsbewoners in op haar wachtte. We kwamen aan bij de stallen van het dorp. Hier stonden veel paarden van militairen en bezoekers. De stallen kostten meer dan het weiland en bovendien was het mooi weer, dus vroegen we de stalknecht naar het weiland. Ikzelf en de staljongen ontdeden onze merrie van haar tuig. Moeder kwam naar me toe.
“Ik wil dat je wat verantwoordelijker leert zijn, Rose. Ik geef je daarom de helft van ons geld mee. Daarmee moet je de spullen op dit lijstje kopen en als je geld over hebt, mag je nog iets voor jezelf kopen, of iets extra voor iemand anders. Koop misschien nog wat linten voor jou en je zus, je hebt er bijna geen.” Moeder overhandigde mij een briefje waar zes spullen opgeschreven stonden. Het tasje met geld deed ze om mijn schouder.
Ik knikte en stak het briefje bij het geld. Daarna draaide ik me om te helpen met Fljóta, maar ze was al weg. Ik nam mijn mand uit de koets en wenkte Lukaï. “Zorg dat je binnen twee uur ongeveer terug bij de koets staat. Je moet Fljóta pas aan de koets vastmaken als ik er ook ben. Tot later!”
Ik haalde het briefje boven en las luidop voor:
“We moeten twee potten honing, vier kilo bloem, drie kilo suiker en een viertal pakken boter kopen. Laten we eerst eens overal de prijzen vergelijken, dan kunnen we het goedkoopste en beste nemen. Met het overige geld kan ik dan linten kopen voor Isouria en mij en nog iets voor Georg, mama,” ik keek Lukaï aan, die me leek te begrijpen. Enthousiast kwispelde hij met zijn staart.
Na een poos hadden we de hele markt doorgelopen en wisten we waar alles het beste was. Na wat onderhandelen wisten we zelfs de suikers nóg goedkoper te krijgen. Na heel wat tijd hadden we alles. Lukaï had geluk en vond een stuk worst op de grond. We hadden nog ruime tijd om even rond te kijken. Uiteindelijk vonden we een mooi kraampje met linten in alle kleuren van de wereld. Alle linten hingen rond je heen en ik had bijna zo danig veel keuze dat ik niet wist wat te kiezen. De verkoopster, zo te zien niet van hier, sprak met moeite in onze taal.
“Deze past mooi bij… ogen. Groen,” ze wees naar het lint en naar mijn ogen en glimlachte. Ik schonk haar ook een glimlach en bekeek het lint.
De vrouw knikte weer en glimlachte.
“Oké, ik neem deze twee keer, voor Isouria ook. Dan nog deze en… deze.” Ik nam nog een lichtblauw en een zandkleurig lint van de toonbank.
Ik voelde even in het geldzakje en tot mijn verbazing zaten er nog zes muntstukken in. Ik glimlachte opgelucht. Ik besloot dat we nog wel een notitieboek konden gebruiken, dus mijn zoektocht naar een goed boek startte. In het derde winkeltje lagen al mooie, goedkope notitieboeken.
Het was normaal zes muntstukken, “maar voor jou is het maar vijf natuurlijk, jongedame,” had de winkelier met een knipoog gezegd. Ik bloosde, bedankte hem voor het koopje en liep samen met Lukaï weer naar de koets. De boodschappen begonnen zeer veel te wegen en ik was blij toen ik alles in de koets kon plaatsen.
Ik nam het boek op mijn schoot en bladerde erin, hoewel ik wist dat er niets instond. Ongeveer halverwege merkte ik dat het boek niet helemaal onbeschreven was. Ik klapte snel het boek dicht; er stond iets in! Ik ging dit thuis in het geheim bekijken. Misschien was het wel een geheime boodschap of een liefdesverklaring! Mijn fantasie sloeg meteen weer op hol. Even later kwam moeder al terug.
“Zo. Is alles gelukt?” vroeg ze met een glimlach.
“Zeker. We hebben nog vier linten en een notitieboek kunnen kopen,” zei ik. Ik haalde het boek tevoorschijn en toonde het snel. “Kijk, vijf muntstukken.” Moeder nam het boek in haar handen en bladerde erin. Tot mijn opluchting zag ze de beschreven pagina niet.
“Leuk. We gaan nu beter snel naar huis. Ik kocht snoepjes voor Fljóta.” Moeder haalde een zakje tevoorschijn. “De marktkramer zei dat paarden het een delicatesse vonden.”
We haalden onze merrie uit de wei en deden al haar riempjes weer aan.
“Ik hoorde vreselijk nieuws in het dorp. De moeder van Levane en Lucas is gestorven. Ze was kerngezond, het arme kind. Eergisteren vonden ze haar in bed, lijkbleek, al haar bloed weg! Akelig, zoiets. Ik heb medelijden met haar gezin… Er gaan allerhande verhalen de ronde over mythische wezens die niet eens bestaan, het is belachelijk. Zo dadelijk denkt het hele dorp dat ze vervloekt zijn!”
Moeder keek treurig naar de weg voor haar. Ik wist niet wat te denken. Wat erg om je moeder te moeten verliezen! Georg zal het vast en zeker ook erg vinden, Lucas was zijn beste vriend. Dit was allesbehalve leuk nieuws. Ik werd er triest van. Na een tiental minuutjes zwijgen begon moeder weer te praten.
“Rose, kan ik je echt niet overhalen om naar school te gaan voor twee jaartjes? Isouria moet nu ook naar school. Ze vond het er fijn, zei ze, en gaat graag weer terug.” Snel haalde moeder een zakdoek boven en niesde erin.
“Als je echt niet wilt, zal ik me verplicht voelen om je op mijn eentje alles aan te leren. Als je zelf een huishouden zult moeten runnen, zou je veel meer moeten kunnen dan enkel wassen en poetsen.”
Ik wachtte geduldig af tot ze met haar woordenstroom ophield. “Ik ga niet naar school moeder, ik zou er verstikken en ik zou er helemaal niet kunnen leven. Ik zou het veel leuker vinden als jij me van alles wat kon leren…”
Ze keek me bezorgd aan.
“Je uitstapjes naar het woud, wat dat betreft, zul je ook moeten inperken. Echte dames horen geen zo’n wilde toeren uit te halen.” Lukaï hief meteen zijn kop op. Ik keek hem bezorgd aan maar zei er niets op, dat leek me het verstandigste. Moeder fronste. “Soms lijkt het wel alsof die wolf van je alles begrijpt,” zei ze. Ik lachte heimelijk. Natuurlijk begreep hij alles.
De dagen verstreken. Moeder leerde me koken, weven, kaarsen maken en nog ontelbaar veel meer dingen. Haar lessen en mijn dagelijkse taken namen al mijn tijd in beslag, dus ik kon niet meer naar het woud. Bovendien had ik al zeer lang niets meer gehoord van Kjartán. Waarom kwam hij niet? Ik moest denken aan onze laatste kus, die was zo liefdevol, zo teder. Ik had nog nooit eerder een man gekust, ik zou die eerste kus dan ook nooit vergeten. Het was perfect.
In de loop der dagen begonnen we meer eigenaardigheden te horen van de postkoets. Er was een kind overleden, op dezelfde manier als de moeder van Levane en Lucas. De mensen begonnen het moorden te noemen nadat ze nog twee oudere mensen zo in het park aantroffen. Telkens wanneer de postkoets kwam, was het bang afwachten op meer slecht nieuws. Het zag ernaar uit dat de ‘moorden’ even stil lagen. Omdat Lucas en Levane het moeilijk hadden thuis, ging ons uitstapje naar het meer voorlopig niet door. Ze wilden wel even naar ons thuis komen, lieten ze per post weten. We dachten dat het er nooit van zou komen, tot we een brief kregen.
Volgende zondag zouden we naar het Matin Lake trekken. Ik keek er erg naar uit. Dezelfde dag nog trok ik naar het woud.
Blootsvoets wandelde ik met Lukaï tussen de mooie beuken. Het leek eeuwen geleden dat ik hier nog had gelopen. De herfst was in volle glorie. Maandag zou Aeneas moeten vertrekken. De tijd dat hij bij zijn oom Richard verbleef zat erop en hij was nodig in zijn eigen huishouden voor de winter. De picknick met Levane en Lucas zou dus ook een beetje zijn afscheidspicknick zijn. Ik vond dat oprecht spijtig, want we waren goede vrienden geworden. Ik wist niet waar Aeneas op uit was, hij was een ingewikkelde jongeman, maar ik had mijn hart al weggeschonken aan een wel zeer bijzondere Boomvorst. Maar hoe moest het nu verder? Zou ik hem ooit nog zien? Zal er een tijd komen waar we in elkaars armen kunnen liggen? Hield hij nog wel van mij…
Zonder dat ik het besefte stond ik stil en liepen tranen meedogenloos over mijn wangen.
Ik sprong een gat in de lucht toen ik Eny zag.
“Eny, Eny!” Ik liep op haar af en omhelsde haar stevig.
“Rose!” zei ze terug.
“Ik heb je zo gemist; ik mag niet meer naar het woud van moeder. In plaats daarvan moet ik thuis leren weven, brood bakken, geldzaken doen en nog meer. Ik heb het hier zo gemist! Nu mag ik ook niet te lang weg zitten…”
Eny onderbrak me. “Wij moeten even praten.” Ze keek me serieus aan.
“Ik denk dat je wel weet over wie het gaat,” vervolgde ze.
“Kjartán,” fluisterde ik bang. Eny wist alles. Ze knikte begripvol, met een bezorgde blik in haar engelengezicht. Ze wees een boomstam aan en gehoorzaam ging ik er op zitten.
“Het ligt nogal… ingewikkeld. Er zijn veel zaken, geheime zaken, die niet aan mensenoren mogen komen. Je weet op zich al te veel. Je weet van ons bestaan af. Ook Georg, maar jij weet meer dan je wijze broer. Je weet te veel dan goed voor je is en toch weet je niets in vergelijking met wat je zou moeten weten. Hetgeen wat er in vroegere generaties reeds gebeurt is, herhaalt zich nu. Alleen was de vroegere generatie slimmer en koos voor het menselijke leven.”
Eny onderbrak even om te kijken of ik nog volgde. Ik snapte er niets van.
“Vroegere generaties? Herhaling? Wat herhaalt er zich dan?” vroeg ik verbaasd en in de war. Ze zuchtte.
“Je vader,” ik liet haar niet de zin afmaken en trok grote ogen.
“Wat van mijn vader? Wat dan!” Nog nooit had iemand mij over mijn vader verteld. Enkel moeder.
“Je vader was een van ons. Zo, nu heb ik het gezegd!” ze stond op en ijsbeerde nadenkend. Ik trok mijn wenkbrauwen hoog op.
“Dat geloof ik moeilijk,” concludeerde ik.
“Rose, voor ik je alles vertel, moet je zweren dat je het zal geloven, hoe gruwelijk de werkelijkheid ook is. Anders kan ik je niets vertellen.” Ik knikte hulpeloos.
“Zoals jij Kjartán leerde kennen, zo leerde Dimple –je moeder- Cannu kennen. Een bovenstebeste Boomvorst, mijn goede vriend van de Kastanjebomen. Je moeder had al een kind; Georg. Georg kwam er door een kortstondige affaire in de oorlog. Isouria is een ander verhaal, een zeer lastig verhaal. Maar kom,” ze onderbrak haar verhaal even om haar te bukken en een lieveheersbeestje over haar arm te laten lopen. Ze glimlachte liefdevol.
“Cannu en Dimple verwekten jou, maar meteen daarna verbande de koning van het Verborgen Rijk Cannu uit de mensenwereld en je moeder werd niet binnengelaten in zíjn rijk. Wanneer ze het na elf jaren rouwen toch probeerde om te zien wat er van Cannu was geworden, nam de nieuwe koning, Darwin genaamd, haar gevangen voor slechts een week en verwekte hij zijn troonopvolger bij haar.” Ik dacht na. Isouria was twaalf jaar jonger dan mij. Ik stond snel op en schudde Eny bijna door elkaar.
“Wát! Wat bedoel je daarmee?!” riep ik uit. Eny vervolgde zachtjes: “Isouria is de dochter van Darwin Dashwood en Dimple Appleflower. Daarbij is ze de eerstvolgende troonopvolger van het duistere land in het Verborgen Rijk. Daarbij hoort ook dat ze enorme magische krachten in haar heeft; enkel moeten die nog opgewekt worden.”
Ik onderbrak haar weer.
“Wacht,” zei ik. Dit was te veel voor mij om te bevatten. Ik was enorm overstuur.
“Dus, jij zegt dat Isouria de troonopvolger is in een duister land in een verborgen rijk én dat ze bovendien toverkrachten bezit. Bovendien zou haar vader dezelfde jongeheer zijn als deze die we hier over de vloer kregen enkele weken terug? Dat is onmogelijk? En mijn broer Georg is mijn echte broer niet?” Ik dacht lang na.
“Maar waarom verbande Darwin mijn vader uit het mensenrijk?”
“Omdat, zoals jij ook weet, niemand iets mag afweten van het Verborgen Rijk en zijn bewoners. Darwin Dashwood manipuleerde Dimple’s geest, zodat zij haar nu niets meer herinnert over Cannu. Daarom vertelde ze niets over je vader; ze weet er niets meer over. Cannu moet Darwin dienen, hij is een slaaf geworden in de donkerste kerkers van de vestiging van de koning.” Ze zuchtte en plofte neer op de boomstam.
“Wat heeft dit met Kjartán en mij te maken?” vroeg ik na een tijd. Ze keek me triest aan.
“Kjartán werd gevangengenomen door Darwin, bijna vijf dagen geleden. De enige manier om hem te redden is om Boomvorst te worden. Maar dat durf ik je niet te vragen.”
Ik stond op en keek Eny rechtstreeks aan.
“Dan doe ik dat,” besloot ik.
“Het boek dat je kocht, is geen gewoon boek. Spreek de woorden ‘Dashwood, Appleflower’ uit en het verhaal begint. Dan staan alle aanwijzingen erin. Ik heb gezworen bij mijn eedaflegging om niet te vertellen aan mensen hoe ze het Rijk kunnen betreden, ik heb gezworen om niemand te helpen. Het boek zal je helpen, wij zullen je volgen, je zal nooit alleen zijn,” zei ze en vervaagde na haar laatste woord: “Geluk.”
Ik bleef met mijn mond vol tanden achter. Ik kon dit moeilijk bevatten. Georg niet mijn volledige broer? Moeder gebrainwashed? De vader van Isouria een duistere heerser in een of ander vreemd rijk? Mijn vader een Boomelf?
Radeloos stond ik daar. Tot ik plots in beweging kwam. Zo snel als mijn benen me konden dragen liep ik naar huis naar het boek. Thuis gekomen liep ik rechtstreeks de krakende trap op naar mijn zolderkamer en vergrendelde mijn deur. Toen ik me omdraaide zat plots Lukaï voor mijn voeten. Ik liep hem bijna in mijn haast omver. Zijn blik trok mijn aandacht. Hij keek me onderzoekend en tegelijk bedreigend aan.
Eny kon je niet alles vertellen. Ze liet veel achterwege.
Lukaï stond op en dribbelde weg. Hij stopte weer om iets aan te duiden. Toen ik voorover leunde zag ik het liggen. Het boek. Met een kloppend hart in mijn keel raapte ik het op en ging ermee op het bed zitten. Toen ik het opensloeg waren blanco pagina’s zichtbaar. Ik herinnerde me de woorden van Eny en sprak met bevende stem: “Dashwood, Appleflower.” Er gebeurde niets.
Dashwood, Appleflower. Je moet het met een ziel zeggen, liet Lukaï me weten. Toen ik het opnieuw uitsprak kwamen sierlijke letters tevoorschijn.
“Het sterrenverhaal?” las ik.
Lees het, dan zul je begrijpen.
Lukaï sprak in raadsels. Schouderophalend begon ik te lezen. Het ging traag, want ik had nooit echt goed geleerd hoe te lezen en schrijven.
‘Het verhaal begint zeventien jaar terug. Dimple Bayne was een mooie vrouw van zestien jaar oud. Ze leek goed op jou. Ze was niet al te groot, had lange golvende haren, met enig verschil dat die van haar donkerbruin waren. Ze hield van de wouden. Ze woonde in west-Ierland, dicht bij een gigantisch woud: veel en veel groter dan dit woud hier. De Boomvorsten leefden daar toen. Wat al voorspelbaar was, is dat Dimple al van haar zeven jaar tot over haar oren verliefd was op Cannu: de Vorst van de Kastanjes. Een kind kan niet zo hartstochtelijk verliefd zijn, maar dat onschuldig meisje veranderde al snel in een prachtige vrouw, wiens gevoelens voor Cannu niet meer onschuldig, maar heel diep waren. Cannu had ook diepe en sterke gevoelens voor Dimple, maar hij wist dat het niet zo mocht zijn. Al bij al, wanneer Dimple bijna negentien werd, waren de twee al drie jaar onherroepelijk verliefd op elkaar, zonder ooit iets gehad te hebben. Op een nacht konden ze zichzelf niet meer inhouden. Vol passie en harstocht verwekten ze een kind. Wat Cannu echter niet wist, is dat de arme Dimple al een kind had. Een bastaardkind, luisterend naar de naam Georg. Wanneer Dimple zeventien jaar oud was, had ze ruzie met Cannu. Ze vertrok en ging studeren in de stad, kwam niet meer terug naar het woud. Ze leerde een jongeman kennen tijdens de oorlog en baarde een jaar na hun eerste ontmoeting Georg. De man stierf in de oorlog en Dimple besloot om terug te keren naar het woud. Zij en Cannu groeiden vanaf dat moment steeds dichter naar elkaar toe.’
Ik stopte verbijsterd met lezen. Nooit had ik gedacht dat mijn moeder zoveel had meegemaakt. Lukaï ging aan mijn voeten liggen, hij las mee met mijn gedachten. Ik las snel weer verder.
‘Op de nacht van volle maan, toen ze daar lag in Cannu’s armen, teder en liefdevol, waren de twee zich er niet van bewust dat Conor Dashwood, de toenmalige koning van het duistere land, meekeek naar het schouwspel van liefde. Cannu had nooit zijn dochter gezien en Dimple was gedoemd tot de eenzaamheid vanaf die ene nacht. Conor was in staat om Cannu te verbannen uit het mensenrijk. Hij zou voor eeuwig dienaar en slaaf van het geslacht Dashwood zijn. Dimple werd op haar beurt niet binnengelaten in het Verborgen Rijk.’
Na dat stukje las ik het stuk over Isouria, met een slecht gevoel in mijn maag. Toen kwam ik op een stuk dat rechtstreeks op mij gericht leek te zijn.
‘Darwin Dashwood smeedt plannen om zijn dochter troonopvolger te laten maken. Hij zal haar gauw komen halen en ook haar zal hij manipuleren. Rose, ik vraag je niet om omwille van mij je leven te wagen door in het Verborgen Rijk te stappen. De beslissing is aan jou, maar het lijkt de enige manier te zijn om Isouria te beschermen. Als mens heb je daar geen macht over, maar de Hoge Koning is een vriendelijk man, hij zal jullie zeker helpen.’
Ik schrok. Dit was een boodschap van Kjartán! Hij was aan het schrijven terwijl ik het las! Snel las ik verder. Alhoewel, dat wou ik, maar er werd op de deur geklopt. Snel plofte ik het boek dicht en schoof het onder mijn matras. Van zodra ik de grendel openschoof, kwam moeder binnen. Ze wou me net berispen, maar ik sloeg mijn armen om haar magere profiel en omhelsde haar stevig.
Aarzelend deed ze maar hetzelfde.
“Mams, ik leef met je mee,” zei ik tussen het snikken door. Ze duwde me zachtjes weg.
“Je bent overstuur, kind. Je weet niet wat je zegt. Kom, dan gaan we notenbrood maken.”
Moeder plaatste alle benodigdheden op tafel. Zwijgend nam ik plaats.
Verklap je niet. Lukaï zat naast mij op de grond.
Moeder en ik begonnen de eerder verzamelde noten te sorteren. Na een tijd waagde moeder het er toch op.
“Wat deed je eigenlijk op je kamer? Je lijkt helemaal weg te zijn met je gedachten.”
“Ik dacht na. Over… vanalles,” en dat was deels waar.
“Als er iets is, ben ik er voor je Rose.” Ik keek haar aan en glimlachte.
“We moeten nog eten inpakken voor vanavond. Rond zonsondergang vertrekken jullie.”
Ik viel even uit de lucht. Hemel! Hoe kon ik dat vergeten?! Morgen was de grote veeveiling in Antrim! Een week geleden had ik het nog geweten, maar nu had ik zo veel aan mijn hoofd.
“Dat wist je toch?” moeder keek me onderzoekend aan.
“Natuurlijk, ik was het alleen heel even vergeten,” zei ik. Ik schatte dat ik nog drie uur had om me klaar te maken.
Wanneer het brood eindelijk in de oven zat, begon ik aan mijn voorbereidingen.
Ik haalde de dekens uit de kelder om te kamperen en een groot zeil dat als tent moest dienen. We stopten alles in tassen en zadeltassen. Waterzakken, geld, nog twee extra dekentjes. Georg en Isouria kwamen de tassen ophalen om deze vast te gespen aan onze paarden.
Moeder ging op Fljóta naar de boerderij van de grote familie Heigher, waar de vrouw thuis zou blijven om op haar twee baby’s te passen en Isouria nam ze er maar graag bij. De familie Heigher had een gigantisch schapenbedrijf en we zouden samen reizen. Na al het voorbereidingswerk vertrokken we, de zon zou nog net niet ondergaan. Meneer Dixon en Aeneas vervoegden ons. Ik wedde dat ze niet meegingen om vee te kopen of te verkopen, maar dat meneer Dixon eerder geïneresseerd leek te zijn in mijn moeders veiligheid. De extra hulp was welgekomen, want we moeten een groep schapen drijven tot in Antrim.
Georg en ik dreven de schapen van voor in de groep, Aeneas, meneer Dixon en moeder langs achter. Na heel wat tijd hadden we de Matin overgestoken en de familie Heigher voegden zich bij ons, maar toch op een afstand, zodat hun schapen zich niet met de onze vermengden en omgekeerd. Isouria werd achtergelaten bij de moeder van de familie Heigher.
Na lang rijden, zeker zes uren, zetten we een kamp op om de nacht door te brengen. De paarden en schapen kregen hun verdiende rust. Het was al vrij laat en donker.
Op de veiling aangekomen konden we onze schapen aan een goede prijs verkopen. We kochten nog twee nieuwe kippen voor Isouria en de familie Heigher kocht twee geiten en was er ook in geslaagd om hun schapen aan een mooi bedrag te kunnen verkopen.
“Je mag me zo meteen eens uitleggen waar jij overnacht hebt. Maar ga eerst om Aeneas en Georg, ze zoeken je ten oosten van het woud. neem Damien, zet Isouria voorop en zorg dat je ze maar snel vind.” Ze klonk rustig, maar ik wist dat in haar een orkaan woedde. Haar ogen stonden kil en verlaten en haar kalmte maakte me ongerust. Stil ging ik Damien zadelen en wachtte op Isouria.
“Rose, waar ben je geweest?” was het eerste dat mijn zusje vroeg. “Ik ben te laat in het bos gebleven en moet er in slaap gevallen zijn. Na een poos werd ik wakker en verdwaalde ik, geloof ik. Lukaï haalde ons eruit.” Ik had het verhaal snel in mijn hoofd gevormd voor Isouria. Ze zou er niet teveel vragen om kunnen stellen. Ik tilde haar op –ze was nog steeds even licht als vroeger – en stapte daarna zelf ook op Damien. “Lukaï blijft bij moeder.” Mompelde ik, waarna ik Damien de sporen gaf en we beiden wegdraafden.
“We gaan naar het Oosten van het woud, het zal dus een eindje duren. Ik heb wat eten voor je mee gebracht,” zei ik tegen mijn zus, waarna ze glimlachend knikte. Kon ik ook maar zo’n zorgeloos leven als zij hebben. Ik hield haar goed vast, samen met de teugels van Damien. Wanneer we op het veld kwamen galoppeerden we; dat zat net iets zachter, want ik zat ongemakkelijk net na het zadel.
We galoppeerden zeker een kwartier zonder een woord te zeggen. Damien begon luid te snuiven en liet merken dat hij wou stoppen. Ik liet hem draven en daarna stappen. Ondertussen hield ik de bosgrens in de gaten en keek of ik geen paarden zag.
Zo reden we een hele tijd, want het woud was gigantisch groot qua omvang. Als ik nu Lukaï zou mee hebben, zou hij kunnen voorop lopen en de paarden opsporen. Nu stonden we er alleen voor. Mijn hart sloeg over wanneer ik aan de bosrand een gestalte zag staan. Het was Eny. Ze wees naar links, een beetje verderop in het woud.
“Ze zoeken bij de oude Eiken!” riep ze me toe. Isouria keek verbaasd naar de verschijning van mijn vriendin. “Was dat het meisje waar je soms over vertelt?” Vroeg ze verwonderd. Ik fronste. “Over wie heb ik verteld?”
“In je dromen vertel je soms over een meisje in het bos,” zei ze stil. Haar ogen werden groot. Ik keek haar aan en dacht aan wat ik moest zeggen. Praatte ik nu al in mijn dromen ook? Mijn zusje wist altijd veel meer dan ik dacht; ze was veel te slim. Ik zuchtte en vertelde het maar.
“Ja, ze heet Eny,” antwoordde ik kort, terwijl ik rondkeek.
“Wanneer mag ik haar eens ontmoeten, Rose?”
Dat was een lastige vraag. Het was eigenlijk al genoeg dat ze Eny had gezien. Mijn zusje kennende zou ze het aan al haar vrienden gaan rondbazuinen, maar misschien schatte ik haar ook verkeerd in. “Hm-m. Je zal haar nog wel eens ontmoeten. Maar je mag aan niemand zeggen dat je haar hebt gezien en al zeker niet aan moeder, heb je dat goed begrepen?”
Ze knikte, nog steeds verbaasd kijkend.
“Daar zijn ze!” Riep ze uit, zo plots dat ik ervan schrok. Ik volgde haar vinger en keek in de verte. Ik zette Damien op een drafje en algauw kwamen we bij de paarden van Aeneas en Georg.
Ombes en Tristan stonden in een ruststand aan een boom. Wat verderop kon ik de geluiden van zwaarden onderscheiden. Geschrokken stapte ik van Damien en hielp mijn zusje er ook af. Ik aarzelde. Was er iemand aan het vechten, was het enkel een oefening en wie was het?
“Wat gebeurt er?” fluisterde mijn dappere zusje geschrokken.
“Ik denk dat we beter gaan kijken.” We stapten op het geluid af. Toen ik een kreet van pijn, of van angst, hoorde, zette ik het op een lopen naar het geluid. Het was Aeneas die geschreeuwd had. We liepen meteen zo hard als we konden. Nog een kreet! Dit keer een kreet van wraak, klaar voor de aanval.
Al snel kwamen we op een open plek tussen de Eiken. Het waren de twee jongens die ik beiden graag had of graag had gehad, die vochten. Kjartán en Aeneas. Een oneerlijk gevecht, want Kjartán was snel als de bliksem en ontweek alle slagen. Ik wou erop af lopen en Kjartán opzij duwen, maar zodra ik de open plek bereikte, hield een sterke arm mij tegen.
Ik keek op in mijn broer zijn gezicht, wat verbeten en geschrokken stond. Ik keek hem vragend aan.
“Dit is mijn gevecht, laat mij het dan afmaken,” zei ik, want het was ook mijn gevecht, ik was vast en zeker de oorzaak hiervan.
“Rose, laat ze vechten, ze zijn beiden even sterk. Het zou voor ons levensgevaarlijk zijn om ertussen te komen.” Zijn stem klonk vreemd en zijn ogen stonden op het duel gericht. Nog een kreet, dit maal van Kjartán. De kreet ging mij door merg en been en ik vond de kracht om me uit Georg z’n armen te rukken.
“Zorg voor Isouria.” Ik liep zo hard ik kon en sprong bovenop Kjartán, die net een slag wou uitdelen aan Aeneas. Ik schreeuwde en schreeuwde.
De kleinere dolk, die hij in zijn linkerhand had, doorboorde mijn hand. Geschrokken sprong hij recht en keek me ontzet aan.
“Rose,” zijn stem klonk gebroken en pijnlijk. Hij knielde naast mij en nam mijn linkerhand vast.
“Ga weg of ze gaan je pijn doen!” Fluisterde ik wild. Ik zag zijn gekwelde blik. Aeneas stond achter hem en meedogenloos als hij was, stond hij klaar om zijn zwaard in Kjartáns rug te steken.
“Stop.” Kort en krachtig weergalmde het woord door het hele woud. Verbaasd zag ik tussen Aeneas en Kjartán de vorstin van de Den, Bebhinn, staan. Ze klonk ijzig en koud als de winter, leek het moment te bevriezen met haar stem. Ze keek mij kwaad aan en wendde zich weer naar Aeneas, die als aan de grond genageld stond. Hij had zijn zwaard laten vallen. Bebhinn had haar twee zwaarden getrokken om Aeneas aan te vallen als hij bewoog. Met grote ogen keek ik toe.
“Kjartán, kom mee. Dit was dom. Je zult gestraft worden. Ik ook, aangezien ik je help.” Haar harde stem doorboorde me. Kjartán keek me gekweld aan, waarna hij verdween met Bebhinn. Zomaar, in het niets. Ik was me weer bewust van de brandende pijn in mijn hand. De wonde was zeer diep en ik verloor veel bloed. Ik zag dat Georg een stuk van zijn hemd had gescheurd. Hij liep op me af en bond het strak rond mijn hand, wat veel pijn deed. Isouria stond versteend toe te kijken aan de rand van het veld.
“Neem jij Rose, ik neem Isouria.”
Op die woorden liep Aeneas naar me toe en tilde me moeiteloos op. De twee jongens, die nu al man geworden waren, liepen snel naar de paarden.
Slaperig opende ik mijn ogen en keek de kamer rond. Het harde bed met stro, het wollen deken over mij waardoor ik het veel te warm had. Ik was weer thuis, veilig in mijn kamer. Rechts van mij lag mijn geliefde Lukaï. Zijn haar kietelde tegen mijn wang. Wanneer ik kreunend mijn hoofd omdraaide, zag ik Kjartán. In paniek wou ik rechtzitten, waardoor ik het bijna uitschreeuwde van de snerpende pijn in mijn hand en het gebonk in mijn hoofd.
“… dus, het spijt me enorm erg. Hopelijk begrijp je het. Rose?” ik had zijn hele verhaal gemist.
“Hmm-m” Zei ik verslagen. Ik wou dat ik hem kon wegduwen, de kast in of onder bed. Ik wou dat ik de kracht had om hem te vragen weg te gaan, want als iemand zou ontdekken dat hij hier was, was hij echt dood, evenals ikzelf. Maar daar had ik de kracht niet voor, mentaal niet. Ik wou hem niet weg. Ik wou dat hij bij me bleef.
Hij begreep dat ik hem niet had gehoord, dat zag ik aan zijn gezichtsuitdrukking. Zijn hoekige gelaatstrekken stonden gespannen toen hij zijn kaken hoorbaar op elkaar klemde. Beneden op de stokoude houten trap waren voetstappen hoorbaar.
“Kjartán, verstop je! Snel!” Ik fluisterde het luid en het verbaasde dat ik zo krachtig klonk.
“Je moet weten dat het niet mijn schuld is. Aeneas zag mij en viel me aan. Onthoud dat zeer goed, alsjeblieft.”
Ik was erin geslaagd om recht te zitten en hem weg te duwen. Ik keek hem smekend aan.
“Oke, ik onthoud het! Ga nu weg! Ze zullen je zien!”
De voetstappen bereikten de laatste trede. Kjartán stond op zijn gemak op, boog zich over mij en kuste me teder op mijn voorhoofd. Mijn huid gloeide waar zijn lippen me hadden aangeraakt.
Ik wachtte angstvallig af. De klink van de deur ging naar beneden. Kjartán nam een stap achteruit in de hoek van de kamer. Net wanneer de deur geopend werd, was hij weg, onzichtbaar. Ik keek angstig en geschrokken mijn kamer rond. Waar was hij naartoe? Was hij er nog? In de hoek die het dichts bij mijn bed was, zag ik zijn ogen fonkelen in het flauwe licht. Toen sloot hij zijn ogen en was hij weer onzichtbaar. Met open mond keek ik naar de hoek van mijn kamer, niet lettend op de snerpende pijn in mijn hand en mijn hoofd.
“Waar kijk je naar?”
Aeneas zat op de rand van mijn bed en volgde mijn blik.
“Nergens!” Ik zei het iets te luid en hij keek me bedachtzaam aan. “Nachtmerrie, sorry,” mompelde ik. Hij plaatste een dienbord met soep en brood op het krukje naast mijn bed.
“Ik moet je hand verzorgen,” zei hij wat kortaf, maar toch vriendelijk. Tegen mijn zin toonde ik hem mijn pijnlijke linkerhand.
Hij hield hem vast met zijn beide handen, alsof mijn hand kwetsbaar als glas was. Dat was hij misschien wel. Toen hij met zachte handen het verband ervan wikkelde moest ik weer denken aan de pijnlijk lieve handen van Kjartán. Ik keek hem bedachtzaam aan.
Geconcentreerd spoelde hij de wonde uit, wat eventjes brandde. Ik hief nieuwsgierig mijn hoofd op om te zien hoe de wonde eruit zag. “Het is diep, maar het zal genezen.”
Zijn handen smeerden behendig kruidenzalf op de wonde en hij bond er een nieuw stuk linnen rond.
Hij zuchtte diep en legde mijn hand voorzichtig op het wollen deken. “Rose… het spijt me zo, echt waar. Ik dacht… toen ik je vanmorgen zag…” Hij raakte niet uit zijn woorden en keek me smekend aan. Er volgde nog een zucht.
“Toen ik je vanmorgen zag met die… man… Wel, ik dacht dat hij je kwaad had gedaan. Ik zag dat je niet helemaal normaal liep, dus ik dacht dat hij je misschien verwondingen had gegeven. Toen zag ik hem in het woud. hij was zijn dolk aan het schoonmaken. Versta je wat er in mijn hoofd omging op dat moment?” zijn smekende blik werd pijnlijk. Ik knikte en wachtte angstvallig op zijn woorden. Ik was me helemaal bewust van Kjartán daar, in de hoek van mijn kamer, als hij er tenminste nog was.
“Je mankte aan je linkervoet en ik zag dat je de pijn moest verdringen. Op dat moment waren Georg en ik net op die plaats in het woud op zoek naar jou. Ik gebaarde niet dat ik je had gezien en zei dat we snel naar het oosten moesten, dat je daar misschien zou zijn. Ik zei dat omdat ik die man zag rennen, sneller dan je jezelf kunt voorstellen, naar het oosten. Onze paarden konden hem nog net bijhouden. Toen ik hem zag, zijn dolk schoonmakend, viel ik hem gewoon aan. Ik kon het niet hebben dat hij je pijn had gedaan. Het was een hevig gevecht, tot jij en die mysterieuze vrouw kwamen om Kjartán te beschermen. Vanaf daar snapte ik niks meer. Vertel me, Rose, had hij je wel pijn gedaan?” Vermoeid had ik zijn hele gesprek gevolgd. Ik schudde mijn hoofd. “Ik heb enkel mezelf verwond, hij had mij verzorgt…”
Aeneas zuchtte. “Dan zijn jullie mij beiden een excuus verschuldigd. Ik handelde enkel ter bescherming, dat moet je begrijpen.”
“Maar waarom zou je mij, juist mij willen beschermen, Aeneas, waarom?!” Het was eruit voor ik het besefte. Ik moest mijn tranen verdringen.
“Snap je dan niks, Rose?” Hij klonk liefdevol. Ik werd er angstig van en wilde protesteren wanneer hij een vinger op mijn mond legde, teken deed naar het eten en de kamer uit slenterde.
Wild keek ik in het rond, op zoek naar Kjartán. Waar was hij? Verdorie, waar was hij! Ik fluisterde zijn naam keer op keer. Was hij dan echt weg? Zomaar, zonder iets te zeggen? Het eten liet ik staan. Het was al koud en bovendien was ik totaal niet in de stemming om ook maar een hap binnen te krijgen.
Hij is weg, ik voel zijn aanwezigheid niet meer, Rose. Rustig, hij komt wel terug.
Lukaï legde vermoeid zijn kopje op mijn schoot. Hij was mijn trouwe vriend. Hij waakte over mij, altijd en overal. Maar hij had ongelijk. Kjartán kwam niet. Drie dagen verstreken.
Ik was bezig een waskuip aan het vullen voor mezelf en mijn zusje toen Isouria wenend de kamer binnenstormde. Ik ging voorzichtig overeind staan en liep haar achterna. Ze zat op haar bed over iets heen gebogen. “Wat is er, Isouria?” Ik hield mijn hoofd scheef om het voorwerp te kunnen zien. Haar handen klemden het stevig tegen haar aan.
“Laat eens zien…” ik opende haar armen en stapte achteruit van het verschot. Mijn zusje had het lijkje van haar liefste kip in haar armen. De linkervleugel en linkerpoot waren eraf gerukt, door een vos of iets anders, gokte ik. Ik omhelsde haar stevig.
“Kom meisje, geef haar aan mij, dan zoek ik iets om haar ten ruste te leggen…” het huilen hield op en ze snikte nu enkel nog. Ze knikte en reikte me de dode kip aan. Hij stonk naar rot vlees. Er sijpelde geen bloed meer uit, het lichaam was stijf en koud. Het moest gebeurt zijn op het einde van de vorige dag. Ik vond al snel een houten kistje waar aardappelen inzaten. Ik legde de aardappelen in een mand en legde de kip mooi in het kistje. Isouria stond achter mij en keek snikkend toe.
“Meisje… ik weet zeker dat ze nu rust heeft. Ze had een zeer fijn leven, bij de hele kippengroep. Ik weet dat je haar zal missen…”
Ze begon weer te huilen en sussend omhelsde ik haar weer. We liepen samen de tuin in, plukten een klein boeketje bloemen en begroeven de kip. Het baarde me zorgen. Welk beest had dit gedaan? Een vos zou de kip gewoon meegenomen hebben. Tenzij er iets was dat hem angst inboezemde waardoor hij snel wegliep. Ik merkte op dat Lukaï al de hele tijd met zijn staart tussen zijn benen liep. Ik kon zijn geest niet bereiken.
De dagen verstreken. Binnenkort zouden ikzelf en Georg moeten gaan jagen in het woud op vers wild, om een voedselvoorraad aan te leggen voor de winter. Ik moest me vandaag maar eens strikt aan mijn taken houden als ik moeders respect weer wou winnen. Ze was stil gebleven bij mijn terugkomst en ik zag met de dag meer fijne rimpeltjes in haar voorhoofd. Ik vulde een kuip met water aan het meer en begon met bruine zeep de kleren te boenen. Moeder en ik zwegen tijdens het wassen. Aan het einde begon ze te spreken:
“Ik zat te denken…”
Ik keek haar fronsend aan. “Misschien… wel, kijk Rose, het zou beter voor je zijn als je nog een jaar of twee naar school ging, denk je niet? Dan leer je beter lezen, leer je wat dingen bij over het huishouden, verzorgen van dieren, landbouw, weven, spinnen en nog meer. Ik vind dat je het zou moeten doen.” Mijn mond viel bijna letterlijk open.
“Moeder! Daar hebben we toch helemaal geen geld en tijd voor! En bovendien zou ik het helemaal niet willen, ik ben veel liever hier, met Lukaï, Isouria, Georg en jij.” Ik klonk wanhopig. Ik zei er niet bij dat ik bovendien alle wezens van het Woud zou moeten missen, inclusief Kjartán dus.
“Denk er beter nog maar eens over na, Rose. Het zou goed voor je zijn.” Ze stond op en hield haar mand met linnen op haar heup.
“Ik ga deze middag naar het dorp, inkopen doen. Heb je zin om mee te gaan?”
Ze leek wat bedaard, maar in haar blik zag ik dat ze me nog steeds niet vergeven had. Ik knikte, stond recht en liep haar achterna met mijn mand. De weg naar huis was kort maar vrij lastig, we moesten eerst door een weiland stappen met lang gras en daarna door heel wat smalle paadjes tussen de bomen. Ik hoorde rechts van mij een geluid in de struiken, alsof er een konijn vocht voor zijn leven. “Wacht even moeder.” Zei ik, ik zette mijn mand neer op het pad en liep voorzichtig de struiken in. Er liep iets veel te snel weg, zodat ik niet kon zien wat het was. Ik voelde zelfs de wind van de snelheid. Aan mijn voeten lag een konijn, zijn ogen wit gedraaid, de pels er helemaal van gerukt. Het was een gruwelijk zicht en ik schrok enorm.
“Kom nu, Rose!” riep mijn moeder van op het pad. Ik hield me voor haar niets over dit te vertellen, ik wilde haar geen zorgen maken. Ik voelde me alles behalve op mijn gemak op de verdere weg naar huis.
Ik had nog maar de was opgehangen in huis toen Georg kwam vragen of ik me snel kon klaarmaken als ik mee wou naar het dorp. Hij vroeg me nog hoe het met mijn hand ging en liep toen weer naar de stallen. Mijn hand deed pijn, dat moest ik toegeven, maar ik zei het nooit luidop.
Ik vroeg me af waar Kjartán was.
“Was je gezicht, kam je haren fatsoenlijk en trek een propere jurk aan. Neem een omslagdoek mee, het kan afkoelen tegen de avond.” Moeder keek me zijdelings aan vanuit de schommelstoel en hield haar blik toen weer op Isouria gericht, die druk bezig was het kippenhok te beveiligen. Georg hielp haar. Ik sloeg koud water vanuit de emmer in mijn gezicht. Ik wist niet waarom ik me zo slecht voelde, maar ergens wist ik dat het te maken had met Kjartán en Aeneas.
Ik kamde mijn blonde haar en bond het samen met een lint. Even later was het alweer een warboel, overal staken haren uit die wispelturig waren. Er was geen doen aan en zuchtend stapte ik in mijn bruine kleed. Ik had het altijd een van mijn lievelingskleedjes gevonden. Hij had een rechte, eenvoudige snit, mouwen tot mijn ellebogen en een lange rok. Ik zocht een omslagdoek in de mand en nam hem mee naar beneden. Fljóta, ons trotse koetspaard, stond al klaar voor de koets.
“Wie rijd er?”
“Jij, als dat goed is.” Ik knikte en ging op de bok zitten. Georg en Isouria kwamen ons uitwuiven.
Lukaï kwam aangerend en sprong naast mij.
“Red je het hier? We zijn tegen zonsondergang terug hoor, je weet dat ik niet wil reizen na dat uur. Zorg goed voor Isouria. Dag m’n kleine meid! Dag Georg…” moeder glimlachte en deed teken dat ik mocht vertrekken. Ik spoorde Fljóta aan en zwaaide nog eens.
De rit naar het dorp leek abnormaal lang. Achter op de koets was het helemaal stil. Gelukkig was Lukaï er nog, mijn trouwe redder in nood.
Na een hele tijd kwamen we aan in het kleine dorp. Ik hield Fljóta in op de kasseien. Ze liep goed voorwaarts, wetend dat er een mooi weiland met andere paarden van dorpsbewoners in op haar wachtte. We kwamen aan bij de stallen van het dorp. Hier stonden veel paarden van militairen en bezoekers. De stallen kostten meer dan het weiland en bovendien was het mooi weer, dus vroegen we de stalknecht naar het weiland. Ikzelf en de staljongen ontdeden onze merrie van haar tuig. Moeder kwam naar me toe.
“Ik wil dat je wat verantwoordelijker leert zijn, Rose. Ik geef je daarom de helft van ons geld mee. Daarmee moet je de spullen op dit lijstje kopen en als je geld over hebt, mag je nog iets voor jezelf kopen, of iets extra voor iemand anders. Koop misschien nog wat linten voor jou en je zus, je hebt er bijna geen.” Moeder overhandigde mij een briefje waar zes spullen opgeschreven stonden. Het tasje met geld deed ze om mijn schouder.
Ik knikte en stak het briefje bij het geld. Daarna draaide ik me om te helpen met Fljóta, maar ze was al weg. Ik nam mijn mand uit de koets en wenkte Lukaï. “Zorg dat je binnen twee uur ongeveer terug bij de koets staat. Je moet Fljóta pas aan de koets vastmaken als ik er ook ben. Tot later!”
Ik haalde het briefje boven en las luidop voor:
“We moeten twee potten honing, vier kilo bloem, drie kilo suiker en een viertal pakken boter kopen. Laten we eerst eens overal de prijzen vergelijken, dan kunnen we het goedkoopste en beste nemen. Met het overige geld kan ik dan linten kopen voor Isouria en mij en nog iets voor Georg, mama,” ik keek Lukaï aan, die me leek te begrijpen. Enthousiast kwispelde hij met zijn staart.
Na een poos hadden we de hele markt doorgelopen en wisten we waar alles het beste was. Na wat onderhandelen wisten we zelfs de suikers nóg goedkoper te krijgen. Na heel wat tijd hadden we alles. Lukaï had geluk en vond een stuk worst op de grond. We hadden nog ruime tijd om even rond te kijken. Uiteindelijk vonden we een mooi kraampje met linten in alle kleuren van de wereld. Alle linten hingen rond je heen en ik had bijna zo danig veel keuze dat ik niet wist wat te kiezen. De verkoopster, zo te zien niet van hier, sprak met moeite in onze taal.
“Deze past mooi bij… ogen. Groen,” ze wees naar het lint en naar mijn ogen en glimlachte. Ik schonk haar ook een glimlach en bekeek het lint.
De vrouw knikte weer en glimlachte.
“Oké, ik neem deze twee keer, voor Isouria ook. Dan nog deze en… deze.” Ik nam nog een lichtblauw en een zandkleurig lint van de toonbank.
Ik voelde even in het geldzakje en tot mijn verbazing zaten er nog zes muntstukken in. Ik glimlachte opgelucht. Ik besloot dat we nog wel een notitieboek konden gebruiken, dus mijn zoektocht naar een goed boek startte. In het derde winkeltje lagen al mooie, goedkope notitieboeken.
Het was normaal zes muntstukken, “maar voor jou is het maar vijf natuurlijk, jongedame,” had de winkelier met een knipoog gezegd. Ik bloosde, bedankte hem voor het koopje en liep samen met Lukaï weer naar de koets. De boodschappen begonnen zeer veel te wegen en ik was blij toen ik alles in de koets kon plaatsen.
Ik nam het boek op mijn schoot en bladerde erin, hoewel ik wist dat er niets instond. Ongeveer halverwege merkte ik dat het boek niet helemaal onbeschreven was. Ik klapte snel het boek dicht; er stond iets in! Ik ging dit thuis in het geheim bekijken. Misschien was het wel een geheime boodschap of een liefdesverklaring! Mijn fantasie sloeg meteen weer op hol. Even later kwam moeder al terug.
“Zo. Is alles gelukt?” vroeg ze met een glimlach.
“Zeker. We hebben nog vier linten en een notitieboek kunnen kopen,” zei ik. Ik haalde het boek tevoorschijn en toonde het snel. “Kijk, vijf muntstukken.” Moeder nam het boek in haar handen en bladerde erin. Tot mijn opluchting zag ze de beschreven pagina niet.
“Leuk. We gaan nu beter snel naar huis. Ik kocht snoepjes voor Fljóta.” Moeder haalde een zakje tevoorschijn. “De marktkramer zei dat paarden het een delicatesse vonden.”
We haalden onze merrie uit de wei en deden al haar riempjes weer aan.
“Ik hoorde vreselijk nieuws in het dorp. De moeder van Levane en Lucas is gestorven. Ze was kerngezond, het arme kind. Eergisteren vonden ze haar in bed, lijkbleek, al haar bloed weg! Akelig, zoiets. Ik heb medelijden met haar gezin… Er gaan allerhande verhalen de ronde over mythische wezens die niet eens bestaan, het is belachelijk. Zo dadelijk denkt het hele dorp dat ze vervloekt zijn!”
Moeder keek treurig naar de weg voor haar. Ik wist niet wat te denken. Wat erg om je moeder te moeten verliezen! Georg zal het vast en zeker ook erg vinden, Lucas was zijn beste vriend. Dit was allesbehalve leuk nieuws. Ik werd er triest van. Na een tiental minuutjes zwijgen begon moeder weer te praten.
“Rose, kan ik je echt niet overhalen om naar school te gaan voor twee jaartjes? Isouria moet nu ook naar school. Ze vond het er fijn, zei ze, en gaat graag weer terug.” Snel haalde moeder een zakdoek boven en niesde erin.
“Als je echt niet wilt, zal ik me verplicht voelen om je op mijn eentje alles aan te leren. Als je zelf een huishouden zult moeten runnen, zou je veel meer moeten kunnen dan enkel wassen en poetsen.”
Ik wachtte geduldig af tot ze met haar woordenstroom ophield. “Ik ga niet naar school moeder, ik zou er verstikken en ik zou er helemaal niet kunnen leven. Ik zou het veel leuker vinden als jij me van alles wat kon leren…”
Ze keek me bezorgd aan.
“Je uitstapjes naar het woud, wat dat betreft, zul je ook moeten inperken. Echte dames horen geen zo’n wilde toeren uit te halen.” Lukaï hief meteen zijn kop op. Ik keek hem bezorgd aan maar zei er niets op, dat leek me het verstandigste. Moeder fronste. “Soms lijkt het wel alsof die wolf van je alles begrijpt,” zei ze. Ik lachte heimelijk. Natuurlijk begreep hij alles.
De dagen verstreken. Moeder leerde me koken, weven, kaarsen maken en nog ontelbaar veel meer dingen. Haar lessen en mijn dagelijkse taken namen al mijn tijd in beslag, dus ik kon niet meer naar het woud. Bovendien had ik al zeer lang niets meer gehoord van Kjartán. Waarom kwam hij niet? Ik moest denken aan onze laatste kus, die was zo liefdevol, zo teder. Ik had nog nooit eerder een man gekust, ik zou die eerste kus dan ook nooit vergeten. Het was perfect.
In de loop der dagen begonnen we meer eigenaardigheden te horen van de postkoets. Er was een kind overleden, op dezelfde manier als de moeder van Levane en Lucas. De mensen begonnen het moorden te noemen nadat ze nog twee oudere mensen zo in het park aantroffen. Telkens wanneer de postkoets kwam, was het bang afwachten op meer slecht nieuws. Het zag ernaar uit dat de ‘moorden’ even stil lagen. Omdat Lucas en Levane het moeilijk hadden thuis, ging ons uitstapje naar het meer voorlopig niet door. Ze wilden wel even naar ons thuis komen, lieten ze per post weten. We dachten dat het er nooit van zou komen, tot we een brief kregen.
Volgende zondag zouden we naar het Matin Lake trekken. Ik keek er erg naar uit. Dezelfde dag nog trok ik naar het woud.
Blootsvoets wandelde ik met Lukaï tussen de mooie beuken. Het leek eeuwen geleden dat ik hier nog had gelopen. De herfst was in volle glorie. Maandag zou Aeneas moeten vertrekken. De tijd dat hij bij zijn oom Richard verbleef zat erop en hij was nodig in zijn eigen huishouden voor de winter. De picknick met Levane en Lucas zou dus ook een beetje zijn afscheidspicknick zijn. Ik vond dat oprecht spijtig, want we waren goede vrienden geworden. Ik wist niet waar Aeneas op uit was, hij was een ingewikkelde jongeman, maar ik had mijn hart al weggeschonken aan een wel zeer bijzondere Boomvorst. Maar hoe moest het nu verder? Zou ik hem ooit nog zien? Zal er een tijd komen waar we in elkaars armen kunnen liggen? Hield hij nog wel van mij…
Zonder dat ik het besefte stond ik stil en liepen tranen meedogenloos over mijn wangen.
Ik sprong een gat in de lucht toen ik Eny zag.
“Eny, Eny!” Ik liep op haar af en omhelsde haar stevig.
“Rose!” zei ze terug.
“Ik heb je zo gemist; ik mag niet meer naar het woud van moeder. In plaats daarvan moet ik thuis leren weven, brood bakken, geldzaken doen en nog meer. Ik heb het hier zo gemist! Nu mag ik ook niet te lang weg zitten…”
Eny onderbrak me. “Wij moeten even praten.” Ze keek me serieus aan.
“Ik denk dat je wel weet over wie het gaat,” vervolgde ze.
“Kjartán,” fluisterde ik bang. Eny wist alles. Ze knikte begripvol, met een bezorgde blik in haar engelengezicht. Ze wees een boomstam aan en gehoorzaam ging ik er op zitten.
“Het ligt nogal… ingewikkeld. Er zijn veel zaken, geheime zaken, die niet aan mensenoren mogen komen. Je weet op zich al te veel. Je weet van ons bestaan af. Ook Georg, maar jij weet meer dan je wijze broer. Je weet te veel dan goed voor je is en toch weet je niets in vergelijking met wat je zou moeten weten. Hetgeen wat er in vroegere generaties reeds gebeurt is, herhaalt zich nu. Alleen was de vroegere generatie slimmer en koos voor het menselijke leven.”
Eny onderbrak even om te kijken of ik nog volgde. Ik snapte er niets van.
“Vroegere generaties? Herhaling? Wat herhaalt er zich dan?” vroeg ik verbaasd en in de war. Ze zuchtte.
“Je vader,” ik liet haar niet de zin afmaken en trok grote ogen.
“Wat van mijn vader? Wat dan!” Nog nooit had iemand mij over mijn vader verteld. Enkel moeder.
“Je vader was een van ons. Zo, nu heb ik het gezegd!” ze stond op en ijsbeerde nadenkend. Ik trok mijn wenkbrauwen hoog op.
“Dat geloof ik moeilijk,” concludeerde ik.
“Rose, voor ik je alles vertel, moet je zweren dat je het zal geloven, hoe gruwelijk de werkelijkheid ook is. Anders kan ik je niets vertellen.” Ik knikte hulpeloos.
“Zoals jij Kjartán leerde kennen, zo leerde Dimple –je moeder- Cannu kennen. Een bovenstebeste Boomvorst, mijn goede vriend van de Kastanjebomen. Je moeder had al een kind; Georg. Georg kwam er door een kortstondige affaire in de oorlog. Isouria is een ander verhaal, een zeer lastig verhaal. Maar kom,” ze onderbrak haar verhaal even om haar te bukken en een lieveheersbeestje over haar arm te laten lopen. Ze glimlachte liefdevol.
“Cannu en Dimple verwekten jou, maar meteen daarna verbande de koning van het Verborgen Rijk Cannu uit de mensenwereld en je moeder werd niet binnengelaten in zíjn rijk. Wanneer ze het na elf jaren rouwen toch probeerde om te zien wat er van Cannu was geworden, nam de nieuwe koning, Darwin genaamd, haar gevangen voor slechts een week en verwekte hij zijn troonopvolger bij haar.” Ik dacht na. Isouria was twaalf jaar jonger dan mij. Ik stond snel op en schudde Eny bijna door elkaar.
“Wát! Wat bedoel je daarmee?!” riep ik uit. Eny vervolgde zachtjes: “Isouria is de dochter van Darwin Dashwood en Dimple Appleflower. Daarbij is ze de eerstvolgende troonopvolger van het duistere land in het Verborgen Rijk. Daarbij hoort ook dat ze enorme magische krachten in haar heeft; enkel moeten die nog opgewekt worden.”
Ik onderbrak haar weer.
“Wacht,” zei ik. Dit was te veel voor mij om te bevatten. Ik was enorm overstuur.
“Dus, jij zegt dat Isouria de troonopvolger is in een duister land in een verborgen rijk én dat ze bovendien toverkrachten bezit. Bovendien zou haar vader dezelfde jongeheer zijn als deze die we hier over de vloer kregen enkele weken terug? Dat is onmogelijk? En mijn broer Georg is mijn echte broer niet?” Ik dacht lang na.
“Maar waarom verbande Darwin mijn vader uit het mensenrijk?”
“Omdat, zoals jij ook weet, niemand iets mag afweten van het Verborgen Rijk en zijn bewoners. Darwin Dashwood manipuleerde Dimple’s geest, zodat zij haar nu niets meer herinnert over Cannu. Daarom vertelde ze niets over je vader; ze weet er niets meer over. Cannu moet Darwin dienen, hij is een slaaf geworden in de donkerste kerkers van de vestiging van de koning.” Ze zuchtte en plofte neer op de boomstam.
“Wat heeft dit met Kjartán en mij te maken?” vroeg ik na een tijd. Ze keek me triest aan.
“Kjartán werd gevangengenomen door Darwin, bijna vijf dagen geleden. De enige manier om hem te redden is om Boomvorst te worden. Maar dat durf ik je niet te vragen.”
Ik stond op en keek Eny rechtstreeks aan.
“Dan doe ik dat,” besloot ik.
“Het boek dat je kocht, is geen gewoon boek. Spreek de woorden ‘Dashwood, Appleflower’ uit en het verhaal begint. Dan staan alle aanwijzingen erin. Ik heb gezworen bij mijn eedaflegging om niet te vertellen aan mensen hoe ze het Rijk kunnen betreden, ik heb gezworen om niemand te helpen. Het boek zal je helpen, wij zullen je volgen, je zal nooit alleen zijn,” zei ze en vervaagde na haar laatste woord: “Geluk.”
Ik bleef met mijn mond vol tanden achter. Ik kon dit moeilijk bevatten. Georg niet mijn volledige broer? Moeder gebrainwashed? De vader van Isouria een duistere heerser in een of ander vreemd rijk? Mijn vader een Boomelf?
Radeloos stond ik daar. Tot ik plots in beweging kwam. Zo snel als mijn benen me konden dragen liep ik naar huis naar het boek. Thuis gekomen liep ik rechtstreeks de krakende trap op naar mijn zolderkamer en vergrendelde mijn deur. Toen ik me omdraaide zat plots Lukaï voor mijn voeten. Ik liep hem bijna in mijn haast omver. Zijn blik trok mijn aandacht. Hij keek me onderzoekend en tegelijk bedreigend aan.
Eny kon je niet alles vertellen. Ze liet veel achterwege.
Lukaï stond op en dribbelde weg. Hij stopte weer om iets aan te duiden. Toen ik voorover leunde zag ik het liggen. Het boek. Met een kloppend hart in mijn keel raapte ik het op en ging ermee op het bed zitten. Toen ik het opensloeg waren blanco pagina’s zichtbaar. Ik herinnerde me de woorden van Eny en sprak met bevende stem: “Dashwood, Appleflower.” Er gebeurde niets.
Dashwood, Appleflower. Je moet het met een ziel zeggen, liet Lukaï me weten. Toen ik het opnieuw uitsprak kwamen sierlijke letters tevoorschijn.
“Het sterrenverhaal?” las ik.
Lees het, dan zul je begrijpen.
Lukaï sprak in raadsels. Schouderophalend begon ik te lezen. Het ging traag, want ik had nooit echt goed geleerd hoe te lezen en schrijven.
‘Het verhaal begint zeventien jaar terug. Dimple Bayne was een mooie vrouw van zestien jaar oud. Ze leek goed op jou. Ze was niet al te groot, had lange golvende haren, met enig verschil dat die van haar donkerbruin waren. Ze hield van de wouden. Ze woonde in west-Ierland, dicht bij een gigantisch woud: veel en veel groter dan dit woud hier. De Boomvorsten leefden daar toen. Wat al voorspelbaar was, is dat Dimple al van haar zeven jaar tot over haar oren verliefd was op Cannu: de Vorst van de Kastanjes. Een kind kan niet zo hartstochtelijk verliefd zijn, maar dat onschuldig meisje veranderde al snel in een prachtige vrouw, wiens gevoelens voor Cannu niet meer onschuldig, maar heel diep waren. Cannu had ook diepe en sterke gevoelens voor Dimple, maar hij wist dat het niet zo mocht zijn. Al bij al, wanneer Dimple bijna negentien werd, waren de twee al drie jaar onherroepelijk verliefd op elkaar, zonder ooit iets gehad te hebben. Op een nacht konden ze zichzelf niet meer inhouden. Vol passie en harstocht verwekten ze een kind. Wat Cannu echter niet wist, is dat de arme Dimple al een kind had. Een bastaardkind, luisterend naar de naam Georg. Wanneer Dimple zeventien jaar oud was, had ze ruzie met Cannu. Ze vertrok en ging studeren in de stad, kwam niet meer terug naar het woud. Ze leerde een jongeman kennen tijdens de oorlog en baarde een jaar na hun eerste ontmoeting Georg. De man stierf in de oorlog en Dimple besloot om terug te keren naar het woud. Zij en Cannu groeiden vanaf dat moment steeds dichter naar elkaar toe.’
Ik stopte verbijsterd met lezen. Nooit had ik gedacht dat mijn moeder zoveel had meegemaakt. Lukaï ging aan mijn voeten liggen, hij las mee met mijn gedachten. Ik las snel weer verder.
‘Op de nacht van volle maan, toen ze daar lag in Cannu’s armen, teder en liefdevol, waren de twee zich er niet van bewust dat Conor Dashwood, de toenmalige koning van het duistere land, meekeek naar het schouwspel van liefde. Cannu had nooit zijn dochter gezien en Dimple was gedoemd tot de eenzaamheid vanaf die ene nacht. Conor was in staat om Cannu te verbannen uit het mensenrijk. Hij zou voor eeuwig dienaar en slaaf van het geslacht Dashwood zijn. Dimple werd op haar beurt niet binnengelaten in het Verborgen Rijk.’
Na dat stukje las ik het stuk over Isouria, met een slecht gevoel in mijn maag. Toen kwam ik op een stuk dat rechtstreeks op mij gericht leek te zijn.
‘Darwin Dashwood smeedt plannen om zijn dochter troonopvolger te laten maken. Hij zal haar gauw komen halen en ook haar zal hij manipuleren. Rose, ik vraag je niet om omwille van mij je leven te wagen door in het Verborgen Rijk te stappen. De beslissing is aan jou, maar het lijkt de enige manier te zijn om Isouria te beschermen. Als mens heb je daar geen macht over, maar de Hoge Koning is een vriendelijk man, hij zal jullie zeker helpen.’
Ik schrok. Dit was een boodschap van Kjartán! Hij was aan het schrijven terwijl ik het las! Snel las ik verder. Alhoewel, dat wou ik, maar er werd op de deur geklopt. Snel plofte ik het boek dicht en schoof het onder mijn matras. Van zodra ik de grendel openschoof, kwam moeder binnen. Ze wou me net berispen, maar ik sloeg mijn armen om haar magere profiel en omhelsde haar stevig.
Aarzelend deed ze maar hetzelfde.
“Mams, ik leef met je mee,” zei ik tussen het snikken door. Ze duwde me zachtjes weg.
“Je bent overstuur, kind. Je weet niet wat je zegt. Kom, dan gaan we notenbrood maken.”
Moeder plaatste alle benodigdheden op tafel. Zwijgend nam ik plaats.
Verklap je niet. Lukaï zat naast mij op de grond.
Moeder en ik begonnen de eerder verzamelde noten te sorteren. Na een tijd waagde moeder het er toch op.
“Wat deed je eigenlijk op je kamer? Je lijkt helemaal weg te zijn met je gedachten.”
“Ik dacht na. Over… vanalles,” en dat was deels waar.
“Als er iets is, ben ik er voor je Rose.” Ik keek haar aan en glimlachte.
“We moeten nog eten inpakken voor vanavond. Rond zonsondergang vertrekken jullie.”
Ik viel even uit de lucht. Hemel! Hoe kon ik dat vergeten?! Morgen was de grote veeveiling in Antrim! Een week geleden had ik het nog geweten, maar nu had ik zo veel aan mijn hoofd.
“Dat wist je toch?” moeder keek me onderzoekend aan.
“Natuurlijk, ik was het alleen heel even vergeten,” zei ik. Ik schatte dat ik nog drie uur had om me klaar te maken.
Wanneer het brood eindelijk in de oven zat, begon ik aan mijn voorbereidingen.
Ik haalde de dekens uit de kelder om te kamperen en een groot zeil dat als tent moest dienen. We stopten alles in tassen en zadeltassen. Waterzakken, geld, nog twee extra dekentjes. Georg en Isouria kwamen de tassen ophalen om deze vast te gespen aan onze paarden.
Moeder ging op Fljóta naar de boerderij van de grote familie Heigher, waar de vrouw thuis zou blijven om op haar twee baby’s te passen en Isouria nam ze er maar graag bij. De familie Heigher had een gigantisch schapenbedrijf en we zouden samen reizen. Na al het voorbereidingswerk vertrokken we, de zon zou nog net niet ondergaan. Meneer Dixon en Aeneas vervoegden ons. Ik wedde dat ze niet meegingen om vee te kopen of te verkopen, maar dat meneer Dixon eerder geïneresseerd leek te zijn in mijn moeders veiligheid. De extra hulp was welgekomen, want we moeten een groep schapen drijven tot in Antrim.
Georg en ik dreven de schapen van voor in de groep, Aeneas, meneer Dixon en moeder langs achter. Na heel wat tijd hadden we de Matin overgestoken en de familie Heigher voegden zich bij ons, maar toch op een afstand, zodat hun schapen zich niet met de onze vermengden en omgekeerd. Isouria werd achtergelaten bij de moeder van de familie Heigher.
Na lang rijden, zeker zes uren, zetten we een kamp op om de nacht door te brengen. De paarden en schapen kregen hun verdiende rust. Het was al vrij laat en donker.
Op de veiling aangekomen konden we onze schapen aan een goede prijs verkopen. We kochten nog twee nieuwe kippen voor Isouria en de familie Heigher kocht twee geiten en was er ook in geslaagd om hun schapen aan een mooi bedrag te kunnen verkopen.