Mijn dagdromen werden onderbroken doordat mijn hand geen aardappelen niet meer voelde in de kom. Terug in het heden vulde ik de kom geschilde aardappelen met water. Ik sneed ze in kleinere blokjes en kwam toen tot de conclusie dat ik niets meer te doen had. De kip hing aan het spit, moeder ging de aardappelen koken, de sla en borden stonden al klaar op tafel.
Moe van de lange dag ging ik buiten op het koertje in de schommelstoel gaan zitten. De zon was aan het onder gaan. De wolken waren weg, de hemel was helder blauw met flarden diep oranje, rood, paars en geel. Ik genoot van de laatste zonnestralen met Lukaï naast mij. Hij legde zijn hoofd op mijn schoot en sloot ook zijn ogen terwijl ik hem over zijn kop aaide. Ik hield zielsveel van die hond. Hij maakte me heel, troostte me als ik het moeilijk had, stond me bij en vocht voor me als ik in moeilijkheden zat. Toen ik jong was en het onweerde hevig, was ik altijd heel bang. Toen kwam Lukaï bij mij in bed en ging met zijn warme lichaam tegen me aan liggen, waardoor ik kalmeerde. Toen mijn kat was gestorven, kwam hij me troosten. Als ik me eenzaam voelde, week hij niet van mijn zijde af. Hij wist altijd perfect hoe ik me voelde…
En nu voelde ik me gelukkig. Georg was thuis, het was mooi weer en ik genoot van de fluitende vogels in de treurwilg.
Maar aan de andere kant voelde ik me ook vreemd en wat geïrriteerd. Ik wijdde het aan de allesoverheersende aanwezigheid van Darwin. Hij had een soort sfeer rond zich die verontrustend was.
Ik zag de twee jongens, ondertussen al mannen, over het verste weiland lopen, langs de bosrand. Ik had afscheid genomen van de jongen die mijn broer was en verwelkomde nu de man die mijn broer is. Ik was bang dat hij ook zijn fantasie had achtergelaten in het grote land overzee.
Toen ze bij mij aankwamen en Darwin naar binnen ging vroeg ik of ze in het bos waren geweest.
Georg keek naar Darwin, die inmiddels binnen was en ons niet kon horen, en antwoordde: “Nee, Darwin zag dat niet zitten. Te koud en te nat zei hij. Maar ik zag wel dat er meer achter zat. Misschien heeft hij een nare ervaring met het bos…” Georg wist het duidelijk zelf niet, maar had ook door dat de man zich af en toe wat vreemd gedroeg.
Ik fronste, knikte en deed mijn ogen weer dicht.
Hij vreest het bos niet; hij vreest de bomen en hun geesten.
Lukaï keek me aan. Zijn ogen waren niet de ogen van een dier. Het waren mensenogen die me veel betekenend aankeken.
Dat is wat ik ook dacht.
Ik dacht hierover na. Darwin was mysterieus, maar zou het kunnen dat hij afwist van het bestaan van de Vorsten van het woud? En zo ja, waarom zou hij ze vrezen? Misschien had Georg gelijk en had hij gewoon een nare ervaring in het verleden opgedaan in een of ander bos. Of misschien kende hij de Vorsten niet, maar voelde hij wel een kracht uitstralen uit het woud. De kracht die ik elke dag voelde, die me ondersteunde en me motiveerde. Voor hem kon die kracht net het omgekeerde betekenen. Ik maakte me er niet druk over en wachtte tot moeder me aan tafel riep.
Lukaï kwam aan mijn voeten liggen terwijl we het heerlijke feestmaal verorberden. Iedereen at met heel veel smaak. De kruiden die we gebruikt hadden om de kip en de aardappelen op smaak te brengen, waren dure. Georg had ze meegebracht vanuit Londen en het was een geheel nieuwe, maar zeer goede smaak.
Achteraf vulden we onze magen nog meer met de laatste stukken taart.
We bleven wel een uur aan tafel zitten om bij te praten, om Georg zijn avonturen te ontdekken en om te plannen wat we de komende dagen gingen doen. Morgen avond was er een feest in de plaatselijke pub. Georg had geluk dat hij op tijd terug was van zijn reis. Bovendien kon zijn vriend nu ook mee.
Isouria had de hele tijd niet veel gesproken en ik merkte dat ook zij onder de indruk was van de extra aanwezigheid. Ze ging dan ook eerder van tafel om met Lukaï wat te spelen.
De volgende dag was goed gevuld. Georg en Darwin hakten hout, ik oogstte de laatste kruiden en groenten uit onze moestuin en herstelde de piepende voordeur. Isouria ging het bos in om paddenstoelen te plukken en om haar boek bij te werken. Daarna hielp ze mij met het melken van de geiten. Na een dagje hard doorwerken, maar ook wat plezier maken, gingen we ons klaarmaken voor het feest.
Ik schoof onze koffer naar het midden van de kamer en haalde er enkele jurken uit. Isouria had maar twee mooie jurken. De rest had ze verknoeid tijdens het bessen plukken of klimmen in de bomen. Ze had een helder groene en een lichtblauwe jurk. Ze kwam al de groene uit mijn handen ritsen voordat ik de kans kreeg om voor haar te kiezen. Ik trok mijn wenkbrauwen op, legde de lichtblauwe jurk terug en koos toen tussen de mijne. Ik had een donkerblauwe met een lichtblauwe strik, een donkerrode, een licht roze met bloemenpatroon en een donkergroene jurk. Ik twijfelde tussen de blauwe en de rode, maar koos uiteindelijk voor de rode jurk. Mijn blond haar kwam goed uit op de rode kleur.
Moeder maakte af en toe zelf een jurk, maar sommige hadden we gekregen met kerst of onze verjaardag, van een of andere nonkel of van moeder zelf.
Ik draaide het kraantje open en liet water lopen in een grote kuip. Ik vulde ook enkele emmers en ging dat water koken op het vuur beneden. Ik goot het hete water bij het koude water en ging me toen wassen. Ik genoot ervan, want een bad konden we niet al te veel nemen. Het water was aangenaam warm. Isouria kwam ook in het water en we wasten elkaars haar met een mengsel van kamille en lavendel. Ik schrobte mijn lichaam helemaal tot het voelde alsof mijn huid weg was en begon daarna aan Isouria. Ze deed dit liever zelf en trok al gauw de ruwe spons uit mijn handen.
We bleven nog even samen in de kuip zitten en droogden toen onze fris ruikende lichamen af.
Ik had nog maar net mijn jurk aan toen er iemand op de deur klopte. De deur was niet op slot, dat was ik vergeten.
Darwin stond in de deuropening. “Je moeder wacht op je in haar kamer,” zei hij beleefd. Hij liet zijn ogen over mij glijden en knikte goedkeurend. Ik was me bewust van zijn bovennatuurlijke knappe gezicht en kon een blos op mijn wangen niet vermijden.
Daarna keek hij Isouria doordringend aan, maar het meisje had er geen aandacht voor.
Darwin had kennelijk iets gezien, want hij keek me aan en vroeg: “mag ik?” En knikte naar mijn zusje. Ik knikte en vertrok naar mijn moeder.
Toen ik terug kwam, zat Isouria op haar bed met haar paddenstoelen boek in haar schoot. Ik keek haar vragend aan en ze staarde voor zich uit. “Wat is er, Isouria?” vroeg ik voorzichtig en ging naast haar zitten op bed. Ze klapte snel haar boek dicht en alsof ze uit een trance kwam, antwoordde ze: “niets,” en ze liep weg naar beneden. Het boek lag nog op het bed. Nieuwsgierig als ik was, deed ik het open en bladerde erin. Ik schrok van het mooie geschrift dat mijn zusje gebruikte, de gedetailleerde tekeningen dat ze gemaakt had. Ik zag echter niets speciaals.
Ik liet het voor wat het was en vertrok ook naar beneden. We gingen mee met de koets van een vriendelijke landheer die slechts een kilometer verderop woonde. We verwachtten hem bijna, want meestal kwam hij bij zonsondergang ons oppikken.
We stonden allen netjes klaar toen de paardenhoeven kletterden op het asfalt van het kleine binnenkoertje.
“Goedenavond, dames,” zei meneer Dixon en reikte ieder van ons zijn hand aan om de koets in te stappen. De koets was erg ruim en we konden gemakkelijk met drie naast elkaar erin. Lukaï sprong er ook bij, hij mocht altijd mee naar dorpsfeesten. Georg en Darwin gingen aan onze overkant zitten.
“Excuseer, volgens mij hebben we nog niet kennis gemaakt?” Vroeg meneer Dixon.
“Natuurlijk! Meneer Dixon, dit is Darwin Dashwood. Darwin, dit is meneer Dixon. Hij is landheer verderop en is zo vriendelijk om ons mee te nemen naar het dorp, waar het feest is.”
Darwin begroette meneer Dixon met een beleefdheid die van edele afkomst leek te zijn.
Na een rit van een halfuur kwamen we toe in het dorp. De stallingen voor de koetsen waren nog amper vijf minuutjes stappen van het feest.
Toen we de pub binnen gingen, was het er vrij rustig. De uitbater kwam ons tegemoet lopen en was zeer opgewekt.
“Loopt u alstublieft door, het feest bevind zich in het zaaltje hierachter. Laat eens zien; het gezin Appleflower en meneer Dixon, maar deze jonge heer heb ik nog niet eerder gezien, kan dit?”
Moeder knikte: “Dit is Darwin Dashwood”
De naam Dashwood leek hem iets te zeggen, maar hij schudde toen zijn hoofd. “Goedenavond, een goeie avond is het zeker! Gaat u gerust door! Kan ik u al iets te drinken aanbieden, wat wijn misschien?”
Moeder glimlachte maar schudde haar hoofd. Ik vroeg wel een glaasje wijn en Isouria vroeg wat water.
Het zaaltje was erg mooi ingericht. Het was er vrij warm, met een knetterend haardvuur aan de rechterkant. Er zaten kinderen rond, verzameld bij een verteller. Isouria liet al snel mijn hand los en ging bij de kinderen gaan zitten. Ze was echter al gauw verveeld door het voor haar laag niveau, en kwam weer naast mij staan.
Her en der stonden er ronde tafeltjes met kaarsjes en herfstblaadjes om het te versieren. Er was een prachtige luster in het midden van het zaaltje, wat een warme gloed verspreidde. De muziekanten zaten op een balkonnetje aan de zijkant. Aan een paal hing een reclame blad voor het midwinterfeest.
Toen de ruimte goed vol was, maar er nog wel voldoende plaats was om te dansen, begonnen de muziekanten te spelen. “Een reel,” zei de leider en ze zetten de dans in. Ik ging me meteen vervoegen bij de dansers en kwam daarna alweer uitgeput aan het tafeltje terug. Ik aaide Lukaï over zijn bol toen een knappe jongeheer mij ten dans kwam vragen. Ik bloosde; het was net een trage dans. De man had blonde krullen die op zijn schouders dansten en een vrolijk, vriendelijk gezicht.
Na een tijdje begon hij te praten; “Ik heet Aeneas Dixon, wat is uw naam, juffrouw?”
“Dag meneer Dixon, wat een toeval, een landheer die bij ons in de buurt woont heet ook Dixon. Ik ben Rose Appleflower, noem mij gerust Rose.”
“Dag Rose, mij mag je ook gewoon Aeneas noemen,” zei hij met een knipoog.
“Hebt u het over Richard Dixon?”
Ik keek wat verbaast. “Inderdaad, meneer Richard Dixon. Uiterst vriendelijke man.”
Hij knikte. “Richard is mijn oom namelijk.”
O. Wou dit zeggen dat deze jongeheer wel vaker hier verbleef? Hij lachte en alsof hij mijn gedachten kon lezen vervolgde hij: “ik ga vaak jagen met Richard. Ik verblijf dus hoofdzakelijk in het najaar bij hem, maar ik kom ook af en toe eens op bezoek en blijf dan een tijdje. Richard woont alleen; zijn vrouw is overleden aan het kraambed zoals u misschien weet. Hij is vrij eenzaam en kan wel wat gezelschap gebruiken. Ik geloof dat hij zelfs weer hunkert naar wat vrouwelijke aandacht.” Hij keek me aan en we glimlachten op hetzelfde ogenblik.
“Dat kan ik goed geloven. Ik had het gerucht al gehoord, van zijn vrouw, maar ik kan nooit goed een leeftijd op de man plakken. Hoe oud is meneer Dixon, als ik zo vrij mag zijn?”
“Richard Dixon is veertig geworden, maar hij is vrij jong van geest. Daarom ben ik ervan overtuigd dat hij zou moeten hertrouwen. Hij heeft echt een vrouw in zijn landhuis nodig.”
We dansten de dans uit en gingen toen samen naar de tafel waar fruit op stond. Ik plukte wat druiven en probeerde ze zo netjes mogelijk op te eten.
“Waar komt u van, Aeneas?”, vroeg ik.
“Ik woon nu in Kilrea, niet zo ver van Coleraine. Vroeger woonden we in Schotland.”
Mijn ogen werden groot. Kilrea lag vrij ver van hier en bovendien had hij al in Schotland gewoond! Dit was uiterst interessant.
“Wat brengt je hier in Magherafelt dan? Meneer Dixon neem ik aan?”
“Dat hebt u juist. Ik vertrek vanavond met meneer Dixon om enkele weken bij hem door te brengen. Het is volop najaar en de voor de jacht is dit een uitstekend moment.”
Ik vroeg me af of we allemaal netjes in de koets gingen passen op deze manier. Ik lachte bij het beeld dat me voor de geest verscheen. Hij keek me aan maar ging er niet verder op in.
Lukaï kwam trippelend naar me toe en ging toen tussen Aeneas en mij zitten. Ik fronste maar Lukaï zei niets.
Ik wierp een blik op het tafeltje waar mijn moeder en mijn zusje zaten. Georg bevond zich vast al onder de enthousiaste meiden van de stad. Iedereen hield van hem. Hij kon zeggen wat hij wou; ze geloofden alles. Het was grappig om te zien hoe hij de meiden kon inpalmen. Mijn ogen vonden Darwin terug aan de toog. Hij sloeg een praatje met de barman en keek net op het moment dat ik naar hem keek, recht in mijn ogen. Er verscheen een speelse lach op zijn gezicht. Hij zei iets tegen de barman en kwam mijn kant op gelopen. Snel keek ik naar Aeneas. Mijn ogen moeten gesmeekt hebben om een dans of een gesprek, want hij lachte en vroeg me om mijn hobby’s. Zo waren we midden in een gesprek toen Darwin ons kwam onderbreken.
Hij stond voor ons, groot en sluw, en zijn hand ging vragend vooruit. Aeneas keek hem eerst aan en zei toen: “Ik denk dat ik je even zal moeten uitlenen, Rose. Fijn je te leren kennen. Kom straks nog maar even praten!” en hij stond zelf ook op om een meisje wat verderop ten dans te vragen. Ik nam Darwin zijn hand aan en hij leidde me naar het midden. Ik was me fel bewust van zijn hand op mijn heup toen we de wals inzetten. Hij was een voortreffelijke danser en tot mijn opluchting begon hij niet te praten. Na een tijdje voelde ik me meer op mijn gemakt en mijn lichaam ontspande zich. Ik genoot van de muziek en de dans en vergat even mijn eerdere gevoelens over deze jongeheer.
Aan de dans kwam een einde en hij bedankte me voor de dans. Samen liepen we naar de tafeltjes. Mijn blik zocht Aeneas en ik vond hem. Hij was in een gesprek met een knap roodharig meisje en ze hadden groot plezier.
“Vertel me eens, Rose, wat zijn jouw toekomst dromen?” Zijn zachte stem verbaasde me. Ik had precies een andere man voor mij dan deze van deze ochtend. Ik wist niet helemaal goed wat ik daarop moest antwoorden. Het was een moeilijke vraag die ik toch wel wat persoonlijk vond en zocht naar een geschikt antwoord.
“Ik wil graag dit leven verderzetten: een klein gezin, een klein landgoedje met een kudde schapen en misschien een wolwinkeltje,” Ik dacht na over mijn eigen antwoord en was er tevreden over. Het klonk vredig, goed. Maar het klonk ook zonder avontuur. Mijn innerlijke zelf was rustig, maar ergens was ik toch op zoek naar iets meer. Ergens zat er toch een roekeloze Rose in mij. Dus ik voegde eraan toe: “maar eerst een hoop plezier maken en de wereld leren kennen. Ik wil heel graag leren over andere culturen, andere landen en vreemde diersoorten.”
Hij glimlachte en knikte. “Klinkt als een goed plan.”
We keken beiden naar de dansers en later besefte ik dat ik hem eigenlijk naar zijn toekomstbeeld moest gevraagd hebben. Maar hij stond op, keek om en zei: “Ik ga Georg even redden van de meisjes”. Hij schonk me een knipoog en liep naar de overkant, waar Georg nog steeds omringd werd door 6 meisjes. Ik lachte en sloot toen even mijn ogen, tot ik de stem van mijn vriend Lukaï door mijn hoofd hoorde spoken. Ik hoorde niet echt een boodschap dat voor mij bedoeld was, maar ik hoorde het vreemde geroezemoes dat ik altijd hoorde wanneer ik wist dat hij bezorgd was.
Ik aaide hem over zijn bol en vertelde hem dat er niets was om zich zorgen over te maken.
De heer Richard Dixon ging met mijn moeder praten en even later wenkte ze mij. Ik ging naar haar toe en ze vroeg me of ik iedereen wou verzamelen; we gingen naar huis vertrekken. Ik vond het spijtig, want voor mij was het feest nog maar begonnen, maar we moesten ons houden aan de uren van de heer Dixon. We mochten al blij zijn met dit uiterst luxueus vervoer.
De grote koets stond al klaar om de hoek en iedereen paste erin. Aeneas was blijkbaar al op de hoogte gesteld van de andere personen die meereden, want hij keek niet raar op. Hij ging recht over mij zitten en vroeg me of ik mij geamuseerd had deze avond.
Na een stille koetsrit arriveerden we op ons klein landgoed. Ik snoof de geur van het woud op en er verscheen een glimlach op mijn gezicht. Ik nam afscheid van Aeneas en hij zei dat hij eens ging langskomen met zijn oom. Lukaï sprong eerst uit de koets. Georg droeg Isouria in zijn armen, want ze was in een diepe slaap gevallen. Darwin en moeder sloten het rijtje. We bedankten de heer Richard uitbundig en moeder nodigde de twee heren uit voor thee. Ze mochten komen wanneer het hun schikte.
Even later lag ik in mijn bed met Isouria naast mij en algauw viel ik in een even diepe slaap met mooie dromen.
Ik werd gewekt door het gehinnik van de paarden. Het was zeer vroeg in de ochtend, nabij zonsopkomst. Met een geeuw trok ik mijn kleren aan en maakte me klaar voor de dag. Ik was de eerste die wakker was, althans, dat dacht ik. Toen ik door het keukenvenstertje keek, zag ik Darwin in de schommelstoel zitten nabij het hekken van de schapen. Dat was aan de rand van het woud. Hij had zijn blik gericht op het uitgestrekte woud en zijn lippen bewogen. Ik kon de woorden die hij vormde niet afleiden.
Ik schudde mijn hoofd en deed de deur open voor Lukaï; ’s nachts moest hij buiten slapen van moeder. Kwispelend kwam hij binnen en groette me.
Darwin voert iets in zijn schild. Hij praat tegen het woud alsof het oren heeft, alsof hij er macht over heeft. Hij heeft het over tijden die zullen komen, natuurrampen die zullen gebeuren, wezens die zullen sterven. Ik weet niet wat hij allemaal aan het vertellen is en of hij gewoon tegen zichzelf aan het vertellen is, want hij zit er zo danig rustig bij alsof hij gewoon een verhaaltje aan het vertellen is. Maar de toon in zijn stem klinkt dreigend. Ik vertrouw dit niet!
“Ho, Lukaï, rustig maar! Ik denk dat we deze vreemdeling het best gewoon negeren. Misschien heeft hij ze gewoon niet allemaal op een rijtje en is hij inderdaad tegen zichzelf bezig. Of misschien kan hij praten met wezens zoals ik met jou kan praten. Ik bedoel, mensen zouden mij ook voor gek houden dat ik met een hond praat…”
Lukaï liet een jankend geluidje horen en ging met zijn kop naar beneden naar de deur om daar op het matje te gaan liggen. Ik draaide met mijn ogen en maakte de ontbijttafel gereed voor de rest van het gezin.
Ik begon de dag met het oogsten van munt en lavendel. Vanmiddag zou ik lekkere muntthee maken en van de lavendel maakte ik boeketjes in zakjes om tussen de kleren te leggen. Ik hield er nog wat over om ook lavendelwater te kunnen maken, waarin moeder de kleren waste. Het was een heel karwij, want ik had heel wat lavendel staan. Tegen de tijd dat ik klaar was, was iedereen wakker, later dan normaal, en pas toen had Darwin door dat ik ook al op was. Hij schonk me een korte goedemorgen en liep toen het huis binnen.
Omdat ik buiten zat, had Darwin door dat Isouria alleen was op de kamer. Hij klopte op de deur en Isouria deed open en liet hem binnen. Omdat het ongepast was om alleen met een jongeheer op de kamer te zijn, liet ze de deur open. “Dag Isouria, weet je nog wat ik je vertelde gisteren over de paddenstoelen? Heb je ze al gevonden en onthouden?”
Isouria keek hem schuldig aan en schudde haar hoofd. “Ik heb nog geen tijd gehad om het woud in te gaan, menr. Dashwood. Ik heb wel onthouden wat hun werkingen zijn. Ik heb ze in mijn boek geschreven en zal ze niet vergeten!”
Darwin schudde zijn hoofd. “Sommige dingen hoor je niet op te schrijven, Isouria. Maar goed. Zorg maar dat je ze vind en onthoud. Je zult de kennis nog nodig hebben.”
Met deze verontrustende woorden stond hij op en verliet de kamer.
Ik zat in de schommelstoel om de geoogste lavendel in bundeltjes te binden. Vervolgens stak ik ze in mijn zelfgemaakte zakjes en naaide die dicht. Ik deed dit tot de middag. Moeder riep ons allen binnen voor het middagmaal; soep met aardappelen.
In de namiddag ging moeder samen met Isouria en Darwin naar het dorp om inkopen te doen. Georg en ik bleven thuis, omdat er een jongen kwam helpen op de boerderij. Lucas kluste hier al sinds 3 jaar bij, zo nu en dan. Vandaag moesten de akkers bewerkt worden en de geitenstal moest uitgemest worden. Ik ging de paardenstallen uitmesten.
Ik liep de stal binnen met de kruiwagen en een riek en groette de drie grote paarden. Eerst hadden we Fljóta; een grote merrie die we inzetten als koetspaard. Ik haalde haar uit de stal en maakte haar klaar voor de koets, zodat moeder snel kon vertrekken. Toen ik haar met het nodige tuig had voorzien en haar had vastgezet op de binnenplaats, ging ik aan de slag in haar stal.
Naast Fljóta stond mijn paard, Damien genaamd. Het was een jonge ruin van goede afkomst en had moeder een fortuin gekost. Naast Damien, de laatste in de rij, stond het grootste paard Tristan. Tristan behoorde vroeger tot mijn vader. Toen hij overleed ging het paard naar Georg. Hij moest vader er wel in herkennen, want algauw werden ze een zeer goed team. Tristan deed alles wat Georg hem vroeg, maar zodra ik hem moest leiden, liep hij me bijna omver.
De stallen waren algauw gedaan en moeder vertrok naar het dorp. “Georg, ik weet dat ik je hier kan vertrouwen, zorg goed voor je zus en voor Lucas. Geef hem negen zilverstukken als hij goed heeft gewerkt, niet meer. Ik ben tegen zonsondergang terug. Wees niet ongerust als het ietsje later zou zijn. Ik heb Rose al verteld waar het eten ligt voor deze avond. Desnoods kunnen jullie het klaarmaken. Daag!”
En daarmee spoorde ze Fljóta aan, waarna de merrie opschrikte en draafde, blij dat ze nog eens uit rijden mocht. Haar hoefijzers kletterden luid op het grind van de oprit. Ik zwaaide nog een tijd naar mijn zusje.
Georg keek me aan en begon te lachen. Hij nam me beet bij mijn benen en hief me de lucht in. “We hebben het erf voor ons alleen!” We lachten beiden luid toen hij me rondzwierde en me toen op de grond zette. Al snel kwam Lucas toe met zijn pony. De breed uitgevallen bruine pony kwam op een snelle draf op ons af gelopen en Lucas had een brede grijns op zijn gezicht. We begroetten hem vrolijk en Georg zette hem direct aan het werk op de akker voor het huis. Ik waste enkele kleren en vroeg toen goedkeuring om naar het woud te gaan. Georg drukte me nogmaals op het hart om voorzichtig te zijn en liet me zonder verder tegenpruttelen gaan.
Ik floot naar Lukaï en al snel kwam hij naast me trippelen. We namen ons vertrouwde pad op weg naar het hartje van het woud. Ik wou vandaag graag mijn vrienden nog eens opzoeken. Ik stapte stevig door en na een uurtje kwam ik op de kleine open plek waar ik de Vorsten altijd ontmoette. Ze kwamen slechts als ze daar zin in hadden. Soms hadden ze het te druk, andere keren hadden ze gewoon geen zin en zat ik uren te wachten om uiteindelijk naar huis terug te keren.
Ik draaide me zo zodat ik naar de Els keek aan de rand van de kleine open plek. Ik zag al snel iets kleins spichtig bewegen in de kruin van de boom en even later schrok ik, want Eny zat al naast mij op de boomstam. Ze lachte haar sneeuwwitte tanden bloot en schoof haar haar opzij. Ik had nog nooit iemand gezien met zo’n speciaal haar. Het was vrij kort en vanboven was het zwart, vanonder blond. Er zaten ook andere kleuren in, die ik niet helemaal kon thuisbrengen. Elke dag leken dat andere kleuren te zijn en altijd keek ik weer vol verwondering naar haar haar. Ze had me ooit eens verteld dat het verkleurde met haar stemming; als ze vrolijk was, was het oranje, als ze kwaad was, was het rood met zwart, als ze somber was, was het donkerblauw. Ook vandaag weer waren haar handen versierd met de prachtige tatoeages die ook elke dag anders leken te zijn. De lichtbruine lijnen kronkelden over haar linkerhand tot over haar elleboog. Haar grote groene ogen fonkelden van blijdschap, maar ze hield zichzelf in toom en stond stil voor mij. Ik maakte een buiging voor haar, want dit was niet zomaar een vriendin; ze was de Vorstin van de Els en hoorde nog steeds zo behandeld te worden.
Eny had me op een dag alle Vorsten voorgesteld. In dit woud leefden er slechts een paar. Overal ter wereld had men Vorsten, want overal ter wereld had je andere soorten bomen. Vandaag kwamen alle Vorsten mij groeten. Eerst kwam de Vorst van de Berk. Hij was jong (zoals iedere Vorst) en knap, klein met kleren in de kleuren van de Berk. Er was een Vorstin van de Appelboom, zij was mollig met blozende wangen, krullende haren en was gekleed in lentekleuren.
De Vorstin van de Beuk, de Vorst van de Wilg, de Vorst van de Eik, de Vorstin van de Den. Allen kwamen ze mij vorstelijk groeten. Sommige waren vriendelijker, anderen wat afstandelijker. De meest indrukwekkende persoonlijkheid was de Vorstin van de Den. Ze was gekleed in een sneeuwwitte lange jurk. Omdat haar huid en haar ook zo wit was, leek de jurk doorzichtig te zijn. Er fonkelden ijskristallen aan haar jurk en haar huid was zo koud als de winter zelf. Ze was groter dan de anderen. Een normale Vorst is kleiner dan de mens, maar Bebhinn, de Vorstin van de Den, was groter dan de mens. Ze rees boven je uit en had een streng uiterlijk. Maar haar naam toonde aan dat ze van goede aard was.
“Bebhinn wil ‘eerlijke schoonheid’ zeggen,” vertelde Eny me op een dag. Bebhinn was wat terughoudend tegenover mij, maar ik wijde het aan voorzichtigheid.
Voor alle Vorsten boog ik sierlijk. En zij bogen terug voor mij. De meesten keerden terug naar hun boom en werden op dezelfde vreemde manier als Eny opgenomen door hun huis. Ze werden één met de boom; één adem en één leven. Als zo’n boom ooit geveld werd, moest de Vorst op zoek gaan naar een andere boom, tenminste, als hij op tijd kon ontsnappen. Die zoektocht naar een andere boom kon maanden, jaren duren. De boom moest eigenlijk de Vorst uitkiezen en niet omgekeerd.
Pas na dit ritueel begon Eny zachtjes te praten.
“Rosie Rose, wat brengt je hier? Neem het hun niet kwalijk dat ze weer weggaan, we hoorden net wat verontrustend nieuws de ronde doen.”
“Ik kom goeiedag zeggen en tijd spenderen met mijn beste vriendin en Vorst van de Els natuurlijk! En hoezo, verontrustend nieuws? Moet ik me zorgen maken?”
“Nee nee, het is alleen dat de bomen praten. Ze praten verontrustend zonder woorden, maar bomen doen dat bijna nooit. Normaal fluisteren ze, en jij hoort dit als wind door de kruinen. Het gepraat is niet hoorbaar voor mensenoren, maar het is werkelijk oorverdovend. Er zit ze iets dwars en we moeten uitzoeken wat. Dus nu gaat iedereen weer luisteren om te weten te komen waar ze over praten,” ze keek me glimlachend aan.
“Maar ik wil me er nu even geen zorgen over maken. Laten we wat plezier beleven hé!” Ze stond op en begon te dansen met haarzelf.
“Ik hoorde dat je dit jaar duizend jaar wordt. Ik vind dat die gebeurtenis een goede reden is voor een feest, vindt je dat ook niet?” Ik keek haar verlangend aan. Ik had nog nooit een feest meegemaakt met de Vorsten maar keek er al naar uit.
Eny daarentegen keek bedenkelijk.
“Ik zou natuurlijk meehelpen met alle voorbereidingen voor de locatie,” zei ik erachter om haar te overtuigen.
“Het ding is, liefste Rose, wij Vorsten feesten wel, maar nog nooit eerder was daar iemand anders dan een Vorst bij. Als je mij begrijpt. Onze feesten zijn niet dezelfde feesten als jouw feesten. Wij dansen natuurlijk ook, maken muziek en plezier, maar wij houden ook rituelen die niet voor mensenogen geschikt zijn, waarbij sterke magie komt te kijken. Een mens daarbij zou het hele ritueel verstoren en bovendien mag geen enkele mens getuige zijn van zulke magie…”
Eny keek me triestig aan.
“Een extra feestje dan, voor alle rituelen?” Ik keek haar smekend aan en ik zag dat ze iets aan het bedenken was.
“Een feestje zeg je… M-mmm klinkt goed. En daar moeten uiteraard geen rituelen mee gemoeid gaan. Rituelen kunnen wachten. Dan wil ik wel die knappe broer van je uitnodigen. We zien hem nooit meer!”
Eny was altijd diegene die flirtte met Georg. Ze zag hem graag en vond het plezant om eens iemand anders te zien dan de mensen (of Vorsten) die ze altijd zag.
Ik lachte; “uiteraard komt hij mee. Hij moet wel, ik verplicht hem!”
We lachten beiden en ik was blij dat er nu toch een feest zou komen.
Na wat tellen besloot Eny dat de beste periode voor een feest volgende week zaterdag zou zijn. Er was toen een nieuwe maan.
Ik zou voor bosbessen, noten en andere vruchten zorgen.
Lukaï was er ook vrolijk van geworden en sprong samen met de dansende Eny gek de lucht in. Ik hoopte stilletjes dat Darwin tegen volgende zaterdag al weg was. Ik zou niet weten wat te doen als hij er nog zou zijn, dan zou het feest vast niet doorgaan.
Eny zag mij denken en vroeg; “Hoe is het nog bij jullie thuis?” terwijl ze naar Lukaï liep om hem over zijn kop te aaien.
Ik vertelde over de terugkomst van Georg en Darwin die mee was.
Lukaï zag de blik in Eny’s ogen veranderde even bij het horen van die naam en hij zag haar lichaam opspannen. Ik merkte er echter niets van, enkel weer de verontrustende gedachten van Lukaï die weer opkwamen, hoorde ik.
“Dus geen toekomstige partner als ik dat zo hoor, die Darwin,” vroeg Eny. Ik lachte en merkte dat Lukaï zich opspande.
“Natuurlijk niet. Ik bedoel, hij is waarlijk erg knap, maar ik voel me niet bepaald gemakkelijk. Alsof hij iets… achterhoud. Ik weet het zo niet goed, ik vertrouw hem niet.” Lukaï ontspande weer.
“Hoe zit dat eigenlijk bij de Vorsten? Ik heb nog geen enkele Vorst ontmoet met een partner?”
Eny knikte; “Dat heb je goed opgemerkt. Het is nu eenmaal niet makkelijk om een geschikte partner te vinden. We zouden met mensen kunnen trouwen, maar deze zouden door hun sterfelijkheid ons alleen maar verdriet bezorgen. Dus zouden deze mensen Vorst of Elf kunnen worden. De meeste mensen hebben dat nu eenmaal niet over voor de liefde.”
Hier hadden we het nog nooit eerder over gehad. De nieuwsgierigheid kwam weer op en ik wou er meer over weten. “Hoe wordt je dan een Elf of Vorst? Dit verhaal heb ik nog nooit gehoord.”
“Daar is een reden voor; het is een erg lang verhaal met veel mogelijks ongelukkige einden. Maar als je het wil horen, kan ik een verkorte versie vertellen.”
Ik knikte enthousiast en Eny vertelde verder.
“Dit is hoe ik het heb doorstaan; andere Vorsten hebben andere verhalen. Eerst en vooral moet je weten dat je eerst een Elf wordt. Het is pas door jarenlange toewijding en ervaring dat je de titel van een Vorst krijgt en je één kunt worden met een boom.
Ik was heel lang geleden, 1000 jaar geleden, verliefd geworden op een Elf. Ik had hem leren kennen in een woud van Roemenië. Ik ben daar geboren en opgegroeid. Ik kende hem al toen ik 6 jaar oud was. Hij wachtte tot ik de juiste leeftijd had bereikt en we werden een onafscheidelijk koppel. Mijn moeder dacht dat ik een ingebeeld vriendje had. Ze vertrouwde het steeds minder en minder als ik naar het woud ging en sloot me op in mijn kamer wanneer ze niet thuis was om op mij te letten. De enige manier om samen te zijn, zo vertelde hij me, was om een Elf te worden.
Het was een beproeving die je geen twee keer in je leven kan meemaken en die je enkel doet uit pure liefde. En ik deed het. Het avontuur bracht mij in een tweede wereld, een wereld die naast deze wereld gevestigd is. Het is geen materiële wereld, een vaste, je zou het eerder als een droomwereld kunnen omvatten. Het beweegt de hele tijd, je kan het niet op een soort wereldkaart vatten.
Ik ging erheen en mijn instinct leidde mij naar een bergketen. Na dagen ronddwalen in de bergen brachten stemmen mij naar een berg pal in het midden. Men heette die berg de Oerwoudberg. Het is een hele beproeving om deze berg te beklimmen, dat doe je niet zomaar. Er liggen beesten op de loer. Niet enkel wolven, maar ook weerwolven. De vleermuizen doen je niets, maar de vampiers kunnen wel je lichaam komen leegzuigen. De beren kijken toe hoe de ergste wezens je gek maken. Er zijn wezens die je niet lichamelijk bezeren, maar mentaal. Maar hier ga ik niet verder op in gaan, ik heb er namelijk erg zware herinneringen aan die ik niet opnieuw wil zien.”
Eny stopte even en zag er gekweld uit. Ik wilde haar vertellen dat ze niet verder hoefde te gaan, maar ze herpakte zich en vertelde door:
“Wanneer ik op de top van die berg was gekomen, moest ik een raadsel oplossen. Daarna opende er een poort. Achter die poort zat het meest machtige kasteel dat ik ooit had gezien; het was het kasteel van de Hoge Koning. Deze Koning deelde de Elfen op; er bestaan Elfen voor bomen, planten, bloemen, water, lucht, aarde en vuur. Door één simpele toverformule werd ik een Elf van de bomen. Ik ben toen een jaar in de leer geweest, dat was verplicht, om alles te leren wat ik moest weten. Zo lang heb ik mijn partner moeten missen. Toen ik heelhuids terugkwam in deze wereld, merkte ik dat ik in een verkeerd deel van de wereld zat. Via de tweede wereld maakte ik een reis naar Roemenië, maar tegen dat ik daar was waren er vijf jaren verstreken. Ik kon nergens mijn wederhelft vinden. Ik heb maanden gezocht, tot ik een boom vond die me wist te vertellen dat hij gesneuveld was. Hoe hij gestorven is ben ik nooit te weten gekomen. Ik moest weg van die plek. Ik heb zeker 10 jaar rondgezworven in de tweede wereld, tot ik uitkwam in Ierland. Hier woon ik dus al die jaren al.”
Het was lang stil en er verschenen tranen in haar ogen.
“Vorsten horen niet te huilen,” zei ze snikkend. Ik opende mijn armen en gaf haar een sterke knuffel. We bleven lang zo zitten. “Van mij mag je huilen wanneer je dat maar wil, mijn liefste vriendin.”
Ze was zo jong en toch zo oud, en pas nu besefte ik wat ze al doorstaan had.
Even verderop zag ik de Vorst van de Eik aan het water zitten. Eny volgde mijn blik. “Mijn verhaal is lang niet zo treurig als zijn verhaal. Hij praat er nooit over, maar ik denk dat er iets rampzaligs is gebeurt met zijn verhaal. Hij is er nooit bovenop geraakt. Bovendien is de herinnering eraan nog vers van hem. Van mij is hij oud. Hij heeft ons slechts vijf jaar geleden vervoegd en spreekt bijna nooit een woord.”
We keken beiden naar de silhouet aan het meer. Hij zat ineengedoken kiezelsteentjes in het water te gooien. Kjartán was inderdaad altijd stil en in zichzelf getrokken wanneer ik hem zag. Het lag dus niet alleen aan mij, blijkbaar was hij gewoon zo. Nu ik eraan terugdacht zag hij er altijd triest uit. Door en door triest. Hij had zijn betere dagen, waarop hij me met een glimlach kwam groeten en me vroeg hoe het met me ging, maar vandaag had hij duidelijk een mindere dag. Hij zat daar volkomen stil, enkel zijn arm bewoog om de kiezeltjes steeds keer op keer op te rapen en voor zich uit te smijten. Zijn donkerbruine haren dansten mee met de wind, zijn diepbruine ogen keken verder dan de werkelijkheid.
Eny ging verder: “Kjartán werd gebeten door zo’n wezen. Het gif van een Furtaghnal gaat diep en blijft lang in je lichaam. Sindsdien wordt hij geteisterd door wrede beelden, elke nacht opnieuw. Zijn boom lijdt eronder en begint hem af te stoten. Hij wordt gezien als een onruststoker door zijn nachtmerries. De beelden gaan vooral over zijn vroegere familie. Zijn vader die zijn moeder bedriegt, zijn zuster die hem verstikt in zijn slaap. Hij had nooit een hechte band met zijn familie, maar het gif zorgt ervoor dat het lijkt alsof hij de oorzaak is van alle ellende in zijn gezin. Meer kan ik er niet over vertellen…”
Ik knikte begrijpend en keek met medelijden naar de figuur aan het meer. Ik wou naar hem toe lopen om hem te omhelzen, maar wist dat dit voor hem niets zou uitmaken. Dit is iets dat hij zelf moet uitvechten, niemand kon hem daarbij helpen.
Eny keek even naar de zon en stond recht. “Het is al veel te laat voor jou Rose, je broer zal ongerust zijn! Ga nu maar, en zorg voor de vruchten voor het feest!”
Ze duwde me in de rug en gaf me nog een luchtzoen. Ik glimlachte, floot naar Lukaï die uit de struiken kwam aangelopen en vertrok richting thuis. Ik wierp nog een laatste blik op Kjartán en zag de vreemde blik in zijn ogen, alsof zijn tranen op waren. Ik zou nog wel naar hem toe gaan, wanneer de tijd rijp was. Dat moest wel. Het kon niet anders.
Na een hele tijd goed doorstappen kwam ik aan de rand van het bos. Ik zag twee jongens rennen in het veld. Ik kneep mijn ogen fijn en kon Georg en Lucas herkennen, met voor hun 3 witte stipjes die snel voor hun uit holden. Ik liep ernaar toe en naarmate ik dichter kwam kon ik mijn geiten Winter, Zomer en Lente onderscheiden. Mijn melkgeiten waren dus voor de zoveelste keer uitgebroken, of Lucas had het hek laten openstaan bij het uitmesten van hun hok. God, wat was ik blij dat moeder er niet was! Haar bloemen waren vast weer half opgegeten. Lukaï zijn instinct kwam boven en hij liep op Georg af. Het was een flink stuk rennen en ik was bijna buiten adem toen ik naast de twee jongens kwam lopen. Lucas had Zomer al te pakken gekregen en droeg haar spartelend naar het hok terug. We renden en konden ze uiteindelijk naar de binnenplaats drijven, Lukaï op kop. Van daaruit dreven we ze gemakkelijk in hun hek, waar Lucas stond te zwaaien met een emmer eten. Gulzig staken ze hun kop in de emmer en vochten om het beetje krachtvoer.
“Pfieuw, dat was me wat!” Zei Georg.
“Ik had het hekje vast laten openstaan. Sorry, dat zal niet meer gebeuren,” blies Lucas. We waren allen buiten adem en lachten. Ondertussen was de zon al onder gegaan en het werd al frisser. Lucas vertrok met zijn pony terug naar huis, met negen welverdiende zilverstukken in zijn borstzakje. Moeder, Isouria en Darwin waren nog niet thuis.
Ik ging naar de paardenstal en vulde de eetbakken met haver en de hooiruiven met hooi. Ik gaf de paarden vers water en gaf ieder paard een wortel. Voor Fljóta hield ik er een paar achter. Ik haalde Tristan en Damien uit de wei en liet ze lekker smikkelen van hun eten op de stal. Er kwam een sterke noorderwind op en ik ging snel naar binnen om me te verwarmen.
Ik opende de kastdeurtjes en haalde de geschikte potten en pannen uit de kast. Het verse schapenvlees legde ik in een pan met pruttelende boter. De pot vulde ik met water en deed de aardappelen erin. Ik voegde er enkele takjes rozemarijn aan toe en liet ze koken. Georg zorgde ervoor dat het vuur aanbleef, want ik was erg slecht in een goed vuurtje maken.
Na een tijdje was het vlees klaar en de aardappelen gaar. Georg en ik schoven aan tafel om te eten toen we hoefgetrappel en een hoop gerammel hoorden. Ik liet mijn eten voor wat het was en liep naar buiten. Daar kwam Fljóta in een vlotte draf. Ze was bezweet en ik zette haar meteen op stal met Isouria. Moeder glimlachte en gaf me een kus op mijn wang.
Toen we allen aan tafel zaten (de koets gingen we later legen) vroeg Georg: “En, hoe was het?”
Isouria begon opgewekt te praten: “Het was super! Oh, Rose, volgende keer moet je meek omen! Het was echt fijn! We hebben een jongen gezien die wou komen werken op de boerderij aan slechts vijf zilverstukken! Moeder wil hem laten komen in de plaats van Lucas maar ik heb Lucas graag, dus nu weet ze niet wat het juiste is om te doen. Hij komt helemaal van Kilrea, dus hij zal hier dan ook wel moeten inwonen. Waaw Rose, jij kan goed koken! Het is heeeerlijk!” Isouria’s zwijgen was veranderd in een waterval van woorden. Iedereen moest erom lachen. Ik bedankte haar voor het complimentje.
Ik stond op om de tafel af te ruimen en aan de vaatwas te beginnen, maar moeder hield me bij mijn arm tegen. “Ik doe de afwas wel. Darwin, help jij met afdrogen? Jullie kunnen dan de koets legen, alle boodschappen binnen brengen. Goed?” Iedereen knikte.
Ik had gedacht dat de koets net zoals vroeger helemaal vol zou zitten. Maar toen ik keek, werd ik weer geconfronteerd met het weinige geld dat we bezaten. Isouria klom in de koets en toonde trots twee speelgoedjes dat ze gekregen had. Ik bukte me in de koets om in een krat te rommelen met inkopen. Vanonder zag ik twee potten honing, waar ik erg blij mee was. Georg tilde het krat uit de koets. In totaal waren er drie kratten gevuld, voor twee maanden lang. Normaal waren het er maar twee of zo, maar nu moest moeder nog een extra maag vullen; die van Darwin. Over Darwin gesproken, ik begon me af te vragen wanneer hij weg ging. Ik hoopte maar dat hij weg was tegen het feest, maar ik durfde dit niet te vragen aan Georg; het was ten slotte zijn vriend.
Moe van de lange dag ging ik buiten op het koertje in de schommelstoel gaan zitten. De zon was aan het onder gaan. De wolken waren weg, de hemel was helder blauw met flarden diep oranje, rood, paars en geel. Ik genoot van de laatste zonnestralen met Lukaï naast mij. Hij legde zijn hoofd op mijn schoot en sloot ook zijn ogen terwijl ik hem over zijn kop aaide. Ik hield zielsveel van die hond. Hij maakte me heel, troostte me als ik het moeilijk had, stond me bij en vocht voor me als ik in moeilijkheden zat. Toen ik jong was en het onweerde hevig, was ik altijd heel bang. Toen kwam Lukaï bij mij in bed en ging met zijn warme lichaam tegen me aan liggen, waardoor ik kalmeerde. Toen mijn kat was gestorven, kwam hij me troosten. Als ik me eenzaam voelde, week hij niet van mijn zijde af. Hij wist altijd perfect hoe ik me voelde…
En nu voelde ik me gelukkig. Georg was thuis, het was mooi weer en ik genoot van de fluitende vogels in de treurwilg.
Maar aan de andere kant voelde ik me ook vreemd en wat geïrriteerd. Ik wijdde het aan de allesoverheersende aanwezigheid van Darwin. Hij had een soort sfeer rond zich die verontrustend was.
Ik zag de twee jongens, ondertussen al mannen, over het verste weiland lopen, langs de bosrand. Ik had afscheid genomen van de jongen die mijn broer was en verwelkomde nu de man die mijn broer is. Ik was bang dat hij ook zijn fantasie had achtergelaten in het grote land overzee.
Toen ze bij mij aankwamen en Darwin naar binnen ging vroeg ik of ze in het bos waren geweest.
Georg keek naar Darwin, die inmiddels binnen was en ons niet kon horen, en antwoordde: “Nee, Darwin zag dat niet zitten. Te koud en te nat zei hij. Maar ik zag wel dat er meer achter zat. Misschien heeft hij een nare ervaring met het bos…” Georg wist het duidelijk zelf niet, maar had ook door dat de man zich af en toe wat vreemd gedroeg.
Ik fronste, knikte en deed mijn ogen weer dicht.
Hij vreest het bos niet; hij vreest de bomen en hun geesten.
Lukaï keek me aan. Zijn ogen waren niet de ogen van een dier. Het waren mensenogen die me veel betekenend aankeken.
Dat is wat ik ook dacht.
Ik dacht hierover na. Darwin was mysterieus, maar zou het kunnen dat hij afwist van het bestaan van de Vorsten van het woud? En zo ja, waarom zou hij ze vrezen? Misschien had Georg gelijk en had hij gewoon een nare ervaring in het verleden opgedaan in een of ander bos. Of misschien kende hij de Vorsten niet, maar voelde hij wel een kracht uitstralen uit het woud. De kracht die ik elke dag voelde, die me ondersteunde en me motiveerde. Voor hem kon die kracht net het omgekeerde betekenen. Ik maakte me er niet druk over en wachtte tot moeder me aan tafel riep.
Lukaï kwam aan mijn voeten liggen terwijl we het heerlijke feestmaal verorberden. Iedereen at met heel veel smaak. De kruiden die we gebruikt hadden om de kip en de aardappelen op smaak te brengen, waren dure. Georg had ze meegebracht vanuit Londen en het was een geheel nieuwe, maar zeer goede smaak.
Achteraf vulden we onze magen nog meer met de laatste stukken taart.
We bleven wel een uur aan tafel zitten om bij te praten, om Georg zijn avonturen te ontdekken en om te plannen wat we de komende dagen gingen doen. Morgen avond was er een feest in de plaatselijke pub. Georg had geluk dat hij op tijd terug was van zijn reis. Bovendien kon zijn vriend nu ook mee.
Isouria had de hele tijd niet veel gesproken en ik merkte dat ook zij onder de indruk was van de extra aanwezigheid. Ze ging dan ook eerder van tafel om met Lukaï wat te spelen.
De volgende dag was goed gevuld. Georg en Darwin hakten hout, ik oogstte de laatste kruiden en groenten uit onze moestuin en herstelde de piepende voordeur. Isouria ging het bos in om paddenstoelen te plukken en om haar boek bij te werken. Daarna hielp ze mij met het melken van de geiten. Na een dagje hard doorwerken, maar ook wat plezier maken, gingen we ons klaarmaken voor het feest.
Ik schoof onze koffer naar het midden van de kamer en haalde er enkele jurken uit. Isouria had maar twee mooie jurken. De rest had ze verknoeid tijdens het bessen plukken of klimmen in de bomen. Ze had een helder groene en een lichtblauwe jurk. Ze kwam al de groene uit mijn handen ritsen voordat ik de kans kreeg om voor haar te kiezen. Ik trok mijn wenkbrauwen op, legde de lichtblauwe jurk terug en koos toen tussen de mijne. Ik had een donkerblauwe met een lichtblauwe strik, een donkerrode, een licht roze met bloemenpatroon en een donkergroene jurk. Ik twijfelde tussen de blauwe en de rode, maar koos uiteindelijk voor de rode jurk. Mijn blond haar kwam goed uit op de rode kleur.
Moeder maakte af en toe zelf een jurk, maar sommige hadden we gekregen met kerst of onze verjaardag, van een of andere nonkel of van moeder zelf.
Ik draaide het kraantje open en liet water lopen in een grote kuip. Ik vulde ook enkele emmers en ging dat water koken op het vuur beneden. Ik goot het hete water bij het koude water en ging me toen wassen. Ik genoot ervan, want een bad konden we niet al te veel nemen. Het water was aangenaam warm. Isouria kwam ook in het water en we wasten elkaars haar met een mengsel van kamille en lavendel. Ik schrobte mijn lichaam helemaal tot het voelde alsof mijn huid weg was en begon daarna aan Isouria. Ze deed dit liever zelf en trok al gauw de ruwe spons uit mijn handen.
We bleven nog even samen in de kuip zitten en droogden toen onze fris ruikende lichamen af.
Ik had nog maar net mijn jurk aan toen er iemand op de deur klopte. De deur was niet op slot, dat was ik vergeten.
Darwin stond in de deuropening. “Je moeder wacht op je in haar kamer,” zei hij beleefd. Hij liet zijn ogen over mij glijden en knikte goedkeurend. Ik was me bewust van zijn bovennatuurlijke knappe gezicht en kon een blos op mijn wangen niet vermijden.
Daarna keek hij Isouria doordringend aan, maar het meisje had er geen aandacht voor.
Darwin had kennelijk iets gezien, want hij keek me aan en vroeg: “mag ik?” En knikte naar mijn zusje. Ik knikte en vertrok naar mijn moeder.
Toen ik terug kwam, zat Isouria op haar bed met haar paddenstoelen boek in haar schoot. Ik keek haar vragend aan en ze staarde voor zich uit. “Wat is er, Isouria?” vroeg ik voorzichtig en ging naast haar zitten op bed. Ze klapte snel haar boek dicht en alsof ze uit een trance kwam, antwoordde ze: “niets,” en ze liep weg naar beneden. Het boek lag nog op het bed. Nieuwsgierig als ik was, deed ik het open en bladerde erin. Ik schrok van het mooie geschrift dat mijn zusje gebruikte, de gedetailleerde tekeningen dat ze gemaakt had. Ik zag echter niets speciaals.
Ik liet het voor wat het was en vertrok ook naar beneden. We gingen mee met de koets van een vriendelijke landheer die slechts een kilometer verderop woonde. We verwachtten hem bijna, want meestal kwam hij bij zonsondergang ons oppikken.
We stonden allen netjes klaar toen de paardenhoeven kletterden op het asfalt van het kleine binnenkoertje.
“Goedenavond, dames,” zei meneer Dixon en reikte ieder van ons zijn hand aan om de koets in te stappen. De koets was erg ruim en we konden gemakkelijk met drie naast elkaar erin. Lukaï sprong er ook bij, hij mocht altijd mee naar dorpsfeesten. Georg en Darwin gingen aan onze overkant zitten.
“Excuseer, volgens mij hebben we nog niet kennis gemaakt?” Vroeg meneer Dixon.
“Natuurlijk! Meneer Dixon, dit is Darwin Dashwood. Darwin, dit is meneer Dixon. Hij is landheer verderop en is zo vriendelijk om ons mee te nemen naar het dorp, waar het feest is.”
Darwin begroette meneer Dixon met een beleefdheid die van edele afkomst leek te zijn.
Na een rit van een halfuur kwamen we toe in het dorp. De stallingen voor de koetsen waren nog amper vijf minuutjes stappen van het feest.
Toen we de pub binnen gingen, was het er vrij rustig. De uitbater kwam ons tegemoet lopen en was zeer opgewekt.
“Loopt u alstublieft door, het feest bevind zich in het zaaltje hierachter. Laat eens zien; het gezin Appleflower en meneer Dixon, maar deze jonge heer heb ik nog niet eerder gezien, kan dit?”
Moeder knikte: “Dit is Darwin Dashwood”
De naam Dashwood leek hem iets te zeggen, maar hij schudde toen zijn hoofd. “Goedenavond, een goeie avond is het zeker! Gaat u gerust door! Kan ik u al iets te drinken aanbieden, wat wijn misschien?”
Moeder glimlachte maar schudde haar hoofd. Ik vroeg wel een glaasje wijn en Isouria vroeg wat water.
Het zaaltje was erg mooi ingericht. Het was er vrij warm, met een knetterend haardvuur aan de rechterkant. Er zaten kinderen rond, verzameld bij een verteller. Isouria liet al snel mijn hand los en ging bij de kinderen gaan zitten. Ze was echter al gauw verveeld door het voor haar laag niveau, en kwam weer naast mij staan.
Her en der stonden er ronde tafeltjes met kaarsjes en herfstblaadjes om het te versieren. Er was een prachtige luster in het midden van het zaaltje, wat een warme gloed verspreidde. De muziekanten zaten op een balkonnetje aan de zijkant. Aan een paal hing een reclame blad voor het midwinterfeest.
Toen de ruimte goed vol was, maar er nog wel voldoende plaats was om te dansen, begonnen de muziekanten te spelen. “Een reel,” zei de leider en ze zetten de dans in. Ik ging me meteen vervoegen bij de dansers en kwam daarna alweer uitgeput aan het tafeltje terug. Ik aaide Lukaï over zijn bol toen een knappe jongeheer mij ten dans kwam vragen. Ik bloosde; het was net een trage dans. De man had blonde krullen die op zijn schouders dansten en een vrolijk, vriendelijk gezicht.
Na een tijdje begon hij te praten; “Ik heet Aeneas Dixon, wat is uw naam, juffrouw?”
“Dag meneer Dixon, wat een toeval, een landheer die bij ons in de buurt woont heet ook Dixon. Ik ben Rose Appleflower, noem mij gerust Rose.”
“Dag Rose, mij mag je ook gewoon Aeneas noemen,” zei hij met een knipoog.
“Hebt u het over Richard Dixon?”
Ik keek wat verbaast. “Inderdaad, meneer Richard Dixon. Uiterst vriendelijke man.”
Hij knikte. “Richard is mijn oom namelijk.”
O. Wou dit zeggen dat deze jongeheer wel vaker hier verbleef? Hij lachte en alsof hij mijn gedachten kon lezen vervolgde hij: “ik ga vaak jagen met Richard. Ik verblijf dus hoofdzakelijk in het najaar bij hem, maar ik kom ook af en toe eens op bezoek en blijf dan een tijdje. Richard woont alleen; zijn vrouw is overleden aan het kraambed zoals u misschien weet. Hij is vrij eenzaam en kan wel wat gezelschap gebruiken. Ik geloof dat hij zelfs weer hunkert naar wat vrouwelijke aandacht.” Hij keek me aan en we glimlachten op hetzelfde ogenblik.
“Dat kan ik goed geloven. Ik had het gerucht al gehoord, van zijn vrouw, maar ik kan nooit goed een leeftijd op de man plakken. Hoe oud is meneer Dixon, als ik zo vrij mag zijn?”
“Richard Dixon is veertig geworden, maar hij is vrij jong van geest. Daarom ben ik ervan overtuigd dat hij zou moeten hertrouwen. Hij heeft echt een vrouw in zijn landhuis nodig.”
We dansten de dans uit en gingen toen samen naar de tafel waar fruit op stond. Ik plukte wat druiven en probeerde ze zo netjes mogelijk op te eten.
“Waar komt u van, Aeneas?”, vroeg ik.
“Ik woon nu in Kilrea, niet zo ver van Coleraine. Vroeger woonden we in Schotland.”
Mijn ogen werden groot. Kilrea lag vrij ver van hier en bovendien had hij al in Schotland gewoond! Dit was uiterst interessant.
“Wat brengt je hier in Magherafelt dan? Meneer Dixon neem ik aan?”
“Dat hebt u juist. Ik vertrek vanavond met meneer Dixon om enkele weken bij hem door te brengen. Het is volop najaar en de voor de jacht is dit een uitstekend moment.”
Ik vroeg me af of we allemaal netjes in de koets gingen passen op deze manier. Ik lachte bij het beeld dat me voor de geest verscheen. Hij keek me aan maar ging er niet verder op in.
Lukaï kwam trippelend naar me toe en ging toen tussen Aeneas en mij zitten. Ik fronste maar Lukaï zei niets.
Ik wierp een blik op het tafeltje waar mijn moeder en mijn zusje zaten. Georg bevond zich vast al onder de enthousiaste meiden van de stad. Iedereen hield van hem. Hij kon zeggen wat hij wou; ze geloofden alles. Het was grappig om te zien hoe hij de meiden kon inpalmen. Mijn ogen vonden Darwin terug aan de toog. Hij sloeg een praatje met de barman en keek net op het moment dat ik naar hem keek, recht in mijn ogen. Er verscheen een speelse lach op zijn gezicht. Hij zei iets tegen de barman en kwam mijn kant op gelopen. Snel keek ik naar Aeneas. Mijn ogen moeten gesmeekt hebben om een dans of een gesprek, want hij lachte en vroeg me om mijn hobby’s. Zo waren we midden in een gesprek toen Darwin ons kwam onderbreken.
Hij stond voor ons, groot en sluw, en zijn hand ging vragend vooruit. Aeneas keek hem eerst aan en zei toen: “Ik denk dat ik je even zal moeten uitlenen, Rose. Fijn je te leren kennen. Kom straks nog maar even praten!” en hij stond zelf ook op om een meisje wat verderop ten dans te vragen. Ik nam Darwin zijn hand aan en hij leidde me naar het midden. Ik was me fel bewust van zijn hand op mijn heup toen we de wals inzetten. Hij was een voortreffelijke danser en tot mijn opluchting begon hij niet te praten. Na een tijdje voelde ik me meer op mijn gemakt en mijn lichaam ontspande zich. Ik genoot van de muziek en de dans en vergat even mijn eerdere gevoelens over deze jongeheer.
Aan de dans kwam een einde en hij bedankte me voor de dans. Samen liepen we naar de tafeltjes. Mijn blik zocht Aeneas en ik vond hem. Hij was in een gesprek met een knap roodharig meisje en ze hadden groot plezier.
“Vertel me eens, Rose, wat zijn jouw toekomst dromen?” Zijn zachte stem verbaasde me. Ik had precies een andere man voor mij dan deze van deze ochtend. Ik wist niet helemaal goed wat ik daarop moest antwoorden. Het was een moeilijke vraag die ik toch wel wat persoonlijk vond en zocht naar een geschikt antwoord.
“Ik wil graag dit leven verderzetten: een klein gezin, een klein landgoedje met een kudde schapen en misschien een wolwinkeltje,” Ik dacht na over mijn eigen antwoord en was er tevreden over. Het klonk vredig, goed. Maar het klonk ook zonder avontuur. Mijn innerlijke zelf was rustig, maar ergens was ik toch op zoek naar iets meer. Ergens zat er toch een roekeloze Rose in mij. Dus ik voegde eraan toe: “maar eerst een hoop plezier maken en de wereld leren kennen. Ik wil heel graag leren over andere culturen, andere landen en vreemde diersoorten.”
Hij glimlachte en knikte. “Klinkt als een goed plan.”
We keken beiden naar de dansers en later besefte ik dat ik hem eigenlijk naar zijn toekomstbeeld moest gevraagd hebben. Maar hij stond op, keek om en zei: “Ik ga Georg even redden van de meisjes”. Hij schonk me een knipoog en liep naar de overkant, waar Georg nog steeds omringd werd door 6 meisjes. Ik lachte en sloot toen even mijn ogen, tot ik de stem van mijn vriend Lukaï door mijn hoofd hoorde spoken. Ik hoorde niet echt een boodschap dat voor mij bedoeld was, maar ik hoorde het vreemde geroezemoes dat ik altijd hoorde wanneer ik wist dat hij bezorgd was.
Ik aaide hem over zijn bol en vertelde hem dat er niets was om zich zorgen over te maken.
De heer Richard Dixon ging met mijn moeder praten en even later wenkte ze mij. Ik ging naar haar toe en ze vroeg me of ik iedereen wou verzamelen; we gingen naar huis vertrekken. Ik vond het spijtig, want voor mij was het feest nog maar begonnen, maar we moesten ons houden aan de uren van de heer Dixon. We mochten al blij zijn met dit uiterst luxueus vervoer.
De grote koets stond al klaar om de hoek en iedereen paste erin. Aeneas was blijkbaar al op de hoogte gesteld van de andere personen die meereden, want hij keek niet raar op. Hij ging recht over mij zitten en vroeg me of ik mij geamuseerd had deze avond.
Na een stille koetsrit arriveerden we op ons klein landgoed. Ik snoof de geur van het woud op en er verscheen een glimlach op mijn gezicht. Ik nam afscheid van Aeneas en hij zei dat hij eens ging langskomen met zijn oom. Lukaï sprong eerst uit de koets. Georg droeg Isouria in zijn armen, want ze was in een diepe slaap gevallen. Darwin en moeder sloten het rijtje. We bedankten de heer Richard uitbundig en moeder nodigde de twee heren uit voor thee. Ze mochten komen wanneer het hun schikte.
Even later lag ik in mijn bed met Isouria naast mij en algauw viel ik in een even diepe slaap met mooie dromen.
Ik werd gewekt door het gehinnik van de paarden. Het was zeer vroeg in de ochtend, nabij zonsopkomst. Met een geeuw trok ik mijn kleren aan en maakte me klaar voor de dag. Ik was de eerste die wakker was, althans, dat dacht ik. Toen ik door het keukenvenstertje keek, zag ik Darwin in de schommelstoel zitten nabij het hekken van de schapen. Dat was aan de rand van het woud. Hij had zijn blik gericht op het uitgestrekte woud en zijn lippen bewogen. Ik kon de woorden die hij vormde niet afleiden.
Ik schudde mijn hoofd en deed de deur open voor Lukaï; ’s nachts moest hij buiten slapen van moeder. Kwispelend kwam hij binnen en groette me.
Darwin voert iets in zijn schild. Hij praat tegen het woud alsof het oren heeft, alsof hij er macht over heeft. Hij heeft het over tijden die zullen komen, natuurrampen die zullen gebeuren, wezens die zullen sterven. Ik weet niet wat hij allemaal aan het vertellen is en of hij gewoon tegen zichzelf aan het vertellen is, want hij zit er zo danig rustig bij alsof hij gewoon een verhaaltje aan het vertellen is. Maar de toon in zijn stem klinkt dreigend. Ik vertrouw dit niet!
“Ho, Lukaï, rustig maar! Ik denk dat we deze vreemdeling het best gewoon negeren. Misschien heeft hij ze gewoon niet allemaal op een rijtje en is hij inderdaad tegen zichzelf bezig. Of misschien kan hij praten met wezens zoals ik met jou kan praten. Ik bedoel, mensen zouden mij ook voor gek houden dat ik met een hond praat…”
Lukaï liet een jankend geluidje horen en ging met zijn kop naar beneden naar de deur om daar op het matje te gaan liggen. Ik draaide met mijn ogen en maakte de ontbijttafel gereed voor de rest van het gezin.
Ik begon de dag met het oogsten van munt en lavendel. Vanmiddag zou ik lekkere muntthee maken en van de lavendel maakte ik boeketjes in zakjes om tussen de kleren te leggen. Ik hield er nog wat over om ook lavendelwater te kunnen maken, waarin moeder de kleren waste. Het was een heel karwij, want ik had heel wat lavendel staan. Tegen de tijd dat ik klaar was, was iedereen wakker, later dan normaal, en pas toen had Darwin door dat ik ook al op was. Hij schonk me een korte goedemorgen en liep toen het huis binnen.
Omdat ik buiten zat, had Darwin door dat Isouria alleen was op de kamer. Hij klopte op de deur en Isouria deed open en liet hem binnen. Omdat het ongepast was om alleen met een jongeheer op de kamer te zijn, liet ze de deur open. “Dag Isouria, weet je nog wat ik je vertelde gisteren over de paddenstoelen? Heb je ze al gevonden en onthouden?”
Isouria keek hem schuldig aan en schudde haar hoofd. “Ik heb nog geen tijd gehad om het woud in te gaan, menr. Dashwood. Ik heb wel onthouden wat hun werkingen zijn. Ik heb ze in mijn boek geschreven en zal ze niet vergeten!”
Darwin schudde zijn hoofd. “Sommige dingen hoor je niet op te schrijven, Isouria. Maar goed. Zorg maar dat je ze vind en onthoud. Je zult de kennis nog nodig hebben.”
Met deze verontrustende woorden stond hij op en verliet de kamer.
Ik zat in de schommelstoel om de geoogste lavendel in bundeltjes te binden. Vervolgens stak ik ze in mijn zelfgemaakte zakjes en naaide die dicht. Ik deed dit tot de middag. Moeder riep ons allen binnen voor het middagmaal; soep met aardappelen.
In de namiddag ging moeder samen met Isouria en Darwin naar het dorp om inkopen te doen. Georg en ik bleven thuis, omdat er een jongen kwam helpen op de boerderij. Lucas kluste hier al sinds 3 jaar bij, zo nu en dan. Vandaag moesten de akkers bewerkt worden en de geitenstal moest uitgemest worden. Ik ging de paardenstallen uitmesten.
Ik liep de stal binnen met de kruiwagen en een riek en groette de drie grote paarden. Eerst hadden we Fljóta; een grote merrie die we inzetten als koetspaard. Ik haalde haar uit de stal en maakte haar klaar voor de koets, zodat moeder snel kon vertrekken. Toen ik haar met het nodige tuig had voorzien en haar had vastgezet op de binnenplaats, ging ik aan de slag in haar stal.
Naast Fljóta stond mijn paard, Damien genaamd. Het was een jonge ruin van goede afkomst en had moeder een fortuin gekost. Naast Damien, de laatste in de rij, stond het grootste paard Tristan. Tristan behoorde vroeger tot mijn vader. Toen hij overleed ging het paard naar Georg. Hij moest vader er wel in herkennen, want algauw werden ze een zeer goed team. Tristan deed alles wat Georg hem vroeg, maar zodra ik hem moest leiden, liep hij me bijna omver.
De stallen waren algauw gedaan en moeder vertrok naar het dorp. “Georg, ik weet dat ik je hier kan vertrouwen, zorg goed voor je zus en voor Lucas. Geef hem negen zilverstukken als hij goed heeft gewerkt, niet meer. Ik ben tegen zonsondergang terug. Wees niet ongerust als het ietsje later zou zijn. Ik heb Rose al verteld waar het eten ligt voor deze avond. Desnoods kunnen jullie het klaarmaken. Daag!”
En daarmee spoorde ze Fljóta aan, waarna de merrie opschrikte en draafde, blij dat ze nog eens uit rijden mocht. Haar hoefijzers kletterden luid op het grind van de oprit. Ik zwaaide nog een tijd naar mijn zusje.
Georg keek me aan en begon te lachen. Hij nam me beet bij mijn benen en hief me de lucht in. “We hebben het erf voor ons alleen!” We lachten beiden luid toen hij me rondzwierde en me toen op de grond zette. Al snel kwam Lucas toe met zijn pony. De breed uitgevallen bruine pony kwam op een snelle draf op ons af gelopen en Lucas had een brede grijns op zijn gezicht. We begroetten hem vrolijk en Georg zette hem direct aan het werk op de akker voor het huis. Ik waste enkele kleren en vroeg toen goedkeuring om naar het woud te gaan. Georg drukte me nogmaals op het hart om voorzichtig te zijn en liet me zonder verder tegenpruttelen gaan.
Ik floot naar Lukaï en al snel kwam hij naast me trippelen. We namen ons vertrouwde pad op weg naar het hartje van het woud. Ik wou vandaag graag mijn vrienden nog eens opzoeken. Ik stapte stevig door en na een uurtje kwam ik op de kleine open plek waar ik de Vorsten altijd ontmoette. Ze kwamen slechts als ze daar zin in hadden. Soms hadden ze het te druk, andere keren hadden ze gewoon geen zin en zat ik uren te wachten om uiteindelijk naar huis terug te keren.
Ik draaide me zo zodat ik naar de Els keek aan de rand van de kleine open plek. Ik zag al snel iets kleins spichtig bewegen in de kruin van de boom en even later schrok ik, want Eny zat al naast mij op de boomstam. Ze lachte haar sneeuwwitte tanden bloot en schoof haar haar opzij. Ik had nog nooit iemand gezien met zo’n speciaal haar. Het was vrij kort en vanboven was het zwart, vanonder blond. Er zaten ook andere kleuren in, die ik niet helemaal kon thuisbrengen. Elke dag leken dat andere kleuren te zijn en altijd keek ik weer vol verwondering naar haar haar. Ze had me ooit eens verteld dat het verkleurde met haar stemming; als ze vrolijk was, was het oranje, als ze kwaad was, was het rood met zwart, als ze somber was, was het donkerblauw. Ook vandaag weer waren haar handen versierd met de prachtige tatoeages die ook elke dag anders leken te zijn. De lichtbruine lijnen kronkelden over haar linkerhand tot over haar elleboog. Haar grote groene ogen fonkelden van blijdschap, maar ze hield zichzelf in toom en stond stil voor mij. Ik maakte een buiging voor haar, want dit was niet zomaar een vriendin; ze was de Vorstin van de Els en hoorde nog steeds zo behandeld te worden.
Eny had me op een dag alle Vorsten voorgesteld. In dit woud leefden er slechts een paar. Overal ter wereld had men Vorsten, want overal ter wereld had je andere soorten bomen. Vandaag kwamen alle Vorsten mij groeten. Eerst kwam de Vorst van de Berk. Hij was jong (zoals iedere Vorst) en knap, klein met kleren in de kleuren van de Berk. Er was een Vorstin van de Appelboom, zij was mollig met blozende wangen, krullende haren en was gekleed in lentekleuren.
De Vorstin van de Beuk, de Vorst van de Wilg, de Vorst van de Eik, de Vorstin van de Den. Allen kwamen ze mij vorstelijk groeten. Sommige waren vriendelijker, anderen wat afstandelijker. De meest indrukwekkende persoonlijkheid was de Vorstin van de Den. Ze was gekleed in een sneeuwwitte lange jurk. Omdat haar huid en haar ook zo wit was, leek de jurk doorzichtig te zijn. Er fonkelden ijskristallen aan haar jurk en haar huid was zo koud als de winter zelf. Ze was groter dan de anderen. Een normale Vorst is kleiner dan de mens, maar Bebhinn, de Vorstin van de Den, was groter dan de mens. Ze rees boven je uit en had een streng uiterlijk. Maar haar naam toonde aan dat ze van goede aard was.
“Bebhinn wil ‘eerlijke schoonheid’ zeggen,” vertelde Eny me op een dag. Bebhinn was wat terughoudend tegenover mij, maar ik wijde het aan voorzichtigheid.
Voor alle Vorsten boog ik sierlijk. En zij bogen terug voor mij. De meesten keerden terug naar hun boom en werden op dezelfde vreemde manier als Eny opgenomen door hun huis. Ze werden één met de boom; één adem en één leven. Als zo’n boom ooit geveld werd, moest de Vorst op zoek gaan naar een andere boom, tenminste, als hij op tijd kon ontsnappen. Die zoektocht naar een andere boom kon maanden, jaren duren. De boom moest eigenlijk de Vorst uitkiezen en niet omgekeerd.
Pas na dit ritueel begon Eny zachtjes te praten.
“Rosie Rose, wat brengt je hier? Neem het hun niet kwalijk dat ze weer weggaan, we hoorden net wat verontrustend nieuws de ronde doen.”
“Ik kom goeiedag zeggen en tijd spenderen met mijn beste vriendin en Vorst van de Els natuurlijk! En hoezo, verontrustend nieuws? Moet ik me zorgen maken?”
“Nee nee, het is alleen dat de bomen praten. Ze praten verontrustend zonder woorden, maar bomen doen dat bijna nooit. Normaal fluisteren ze, en jij hoort dit als wind door de kruinen. Het gepraat is niet hoorbaar voor mensenoren, maar het is werkelijk oorverdovend. Er zit ze iets dwars en we moeten uitzoeken wat. Dus nu gaat iedereen weer luisteren om te weten te komen waar ze over praten,” ze keek me glimlachend aan.
“Maar ik wil me er nu even geen zorgen over maken. Laten we wat plezier beleven hé!” Ze stond op en begon te dansen met haarzelf.
“Ik hoorde dat je dit jaar duizend jaar wordt. Ik vind dat die gebeurtenis een goede reden is voor een feest, vindt je dat ook niet?” Ik keek haar verlangend aan. Ik had nog nooit een feest meegemaakt met de Vorsten maar keek er al naar uit.
Eny daarentegen keek bedenkelijk.
“Ik zou natuurlijk meehelpen met alle voorbereidingen voor de locatie,” zei ik erachter om haar te overtuigen.
“Het ding is, liefste Rose, wij Vorsten feesten wel, maar nog nooit eerder was daar iemand anders dan een Vorst bij. Als je mij begrijpt. Onze feesten zijn niet dezelfde feesten als jouw feesten. Wij dansen natuurlijk ook, maken muziek en plezier, maar wij houden ook rituelen die niet voor mensenogen geschikt zijn, waarbij sterke magie komt te kijken. Een mens daarbij zou het hele ritueel verstoren en bovendien mag geen enkele mens getuige zijn van zulke magie…”
Eny keek me triestig aan.
“Een extra feestje dan, voor alle rituelen?” Ik keek haar smekend aan en ik zag dat ze iets aan het bedenken was.
“Een feestje zeg je… M-mmm klinkt goed. En daar moeten uiteraard geen rituelen mee gemoeid gaan. Rituelen kunnen wachten. Dan wil ik wel die knappe broer van je uitnodigen. We zien hem nooit meer!”
Eny was altijd diegene die flirtte met Georg. Ze zag hem graag en vond het plezant om eens iemand anders te zien dan de mensen (of Vorsten) die ze altijd zag.
Ik lachte; “uiteraard komt hij mee. Hij moet wel, ik verplicht hem!”
We lachten beiden en ik was blij dat er nu toch een feest zou komen.
Na wat tellen besloot Eny dat de beste periode voor een feest volgende week zaterdag zou zijn. Er was toen een nieuwe maan.
Ik zou voor bosbessen, noten en andere vruchten zorgen.
Lukaï was er ook vrolijk van geworden en sprong samen met de dansende Eny gek de lucht in. Ik hoopte stilletjes dat Darwin tegen volgende zaterdag al weg was. Ik zou niet weten wat te doen als hij er nog zou zijn, dan zou het feest vast niet doorgaan.
Eny zag mij denken en vroeg; “Hoe is het nog bij jullie thuis?” terwijl ze naar Lukaï liep om hem over zijn kop te aaien.
Ik vertelde over de terugkomst van Georg en Darwin die mee was.
Lukaï zag de blik in Eny’s ogen veranderde even bij het horen van die naam en hij zag haar lichaam opspannen. Ik merkte er echter niets van, enkel weer de verontrustende gedachten van Lukaï die weer opkwamen, hoorde ik.
“Dus geen toekomstige partner als ik dat zo hoor, die Darwin,” vroeg Eny. Ik lachte en merkte dat Lukaï zich opspande.
“Natuurlijk niet. Ik bedoel, hij is waarlijk erg knap, maar ik voel me niet bepaald gemakkelijk. Alsof hij iets… achterhoud. Ik weet het zo niet goed, ik vertrouw hem niet.” Lukaï ontspande weer.
“Hoe zit dat eigenlijk bij de Vorsten? Ik heb nog geen enkele Vorst ontmoet met een partner?”
Eny knikte; “Dat heb je goed opgemerkt. Het is nu eenmaal niet makkelijk om een geschikte partner te vinden. We zouden met mensen kunnen trouwen, maar deze zouden door hun sterfelijkheid ons alleen maar verdriet bezorgen. Dus zouden deze mensen Vorst of Elf kunnen worden. De meeste mensen hebben dat nu eenmaal niet over voor de liefde.”
Hier hadden we het nog nooit eerder over gehad. De nieuwsgierigheid kwam weer op en ik wou er meer over weten. “Hoe wordt je dan een Elf of Vorst? Dit verhaal heb ik nog nooit gehoord.”
“Daar is een reden voor; het is een erg lang verhaal met veel mogelijks ongelukkige einden. Maar als je het wil horen, kan ik een verkorte versie vertellen.”
Ik knikte enthousiast en Eny vertelde verder.
“Dit is hoe ik het heb doorstaan; andere Vorsten hebben andere verhalen. Eerst en vooral moet je weten dat je eerst een Elf wordt. Het is pas door jarenlange toewijding en ervaring dat je de titel van een Vorst krijgt en je één kunt worden met een boom.
Ik was heel lang geleden, 1000 jaar geleden, verliefd geworden op een Elf. Ik had hem leren kennen in een woud van Roemenië. Ik ben daar geboren en opgegroeid. Ik kende hem al toen ik 6 jaar oud was. Hij wachtte tot ik de juiste leeftijd had bereikt en we werden een onafscheidelijk koppel. Mijn moeder dacht dat ik een ingebeeld vriendje had. Ze vertrouwde het steeds minder en minder als ik naar het woud ging en sloot me op in mijn kamer wanneer ze niet thuis was om op mij te letten. De enige manier om samen te zijn, zo vertelde hij me, was om een Elf te worden.
Het was een beproeving die je geen twee keer in je leven kan meemaken en die je enkel doet uit pure liefde. En ik deed het. Het avontuur bracht mij in een tweede wereld, een wereld die naast deze wereld gevestigd is. Het is geen materiële wereld, een vaste, je zou het eerder als een droomwereld kunnen omvatten. Het beweegt de hele tijd, je kan het niet op een soort wereldkaart vatten.
Ik ging erheen en mijn instinct leidde mij naar een bergketen. Na dagen ronddwalen in de bergen brachten stemmen mij naar een berg pal in het midden. Men heette die berg de Oerwoudberg. Het is een hele beproeving om deze berg te beklimmen, dat doe je niet zomaar. Er liggen beesten op de loer. Niet enkel wolven, maar ook weerwolven. De vleermuizen doen je niets, maar de vampiers kunnen wel je lichaam komen leegzuigen. De beren kijken toe hoe de ergste wezens je gek maken. Er zijn wezens die je niet lichamelijk bezeren, maar mentaal. Maar hier ga ik niet verder op in gaan, ik heb er namelijk erg zware herinneringen aan die ik niet opnieuw wil zien.”
Eny stopte even en zag er gekweld uit. Ik wilde haar vertellen dat ze niet verder hoefde te gaan, maar ze herpakte zich en vertelde door:
“Wanneer ik op de top van die berg was gekomen, moest ik een raadsel oplossen. Daarna opende er een poort. Achter die poort zat het meest machtige kasteel dat ik ooit had gezien; het was het kasteel van de Hoge Koning. Deze Koning deelde de Elfen op; er bestaan Elfen voor bomen, planten, bloemen, water, lucht, aarde en vuur. Door één simpele toverformule werd ik een Elf van de bomen. Ik ben toen een jaar in de leer geweest, dat was verplicht, om alles te leren wat ik moest weten. Zo lang heb ik mijn partner moeten missen. Toen ik heelhuids terugkwam in deze wereld, merkte ik dat ik in een verkeerd deel van de wereld zat. Via de tweede wereld maakte ik een reis naar Roemenië, maar tegen dat ik daar was waren er vijf jaren verstreken. Ik kon nergens mijn wederhelft vinden. Ik heb maanden gezocht, tot ik een boom vond die me wist te vertellen dat hij gesneuveld was. Hoe hij gestorven is ben ik nooit te weten gekomen. Ik moest weg van die plek. Ik heb zeker 10 jaar rondgezworven in de tweede wereld, tot ik uitkwam in Ierland. Hier woon ik dus al die jaren al.”
Het was lang stil en er verschenen tranen in haar ogen.
“Vorsten horen niet te huilen,” zei ze snikkend. Ik opende mijn armen en gaf haar een sterke knuffel. We bleven lang zo zitten. “Van mij mag je huilen wanneer je dat maar wil, mijn liefste vriendin.”
Ze was zo jong en toch zo oud, en pas nu besefte ik wat ze al doorstaan had.
Even verderop zag ik de Vorst van de Eik aan het water zitten. Eny volgde mijn blik. “Mijn verhaal is lang niet zo treurig als zijn verhaal. Hij praat er nooit over, maar ik denk dat er iets rampzaligs is gebeurt met zijn verhaal. Hij is er nooit bovenop geraakt. Bovendien is de herinnering eraan nog vers van hem. Van mij is hij oud. Hij heeft ons slechts vijf jaar geleden vervoegd en spreekt bijna nooit een woord.”
We keken beiden naar de silhouet aan het meer. Hij zat ineengedoken kiezelsteentjes in het water te gooien. Kjartán was inderdaad altijd stil en in zichzelf getrokken wanneer ik hem zag. Het lag dus niet alleen aan mij, blijkbaar was hij gewoon zo. Nu ik eraan terugdacht zag hij er altijd triest uit. Door en door triest. Hij had zijn betere dagen, waarop hij me met een glimlach kwam groeten en me vroeg hoe het met me ging, maar vandaag had hij duidelijk een mindere dag. Hij zat daar volkomen stil, enkel zijn arm bewoog om de kiezeltjes steeds keer op keer op te rapen en voor zich uit te smijten. Zijn donkerbruine haren dansten mee met de wind, zijn diepbruine ogen keken verder dan de werkelijkheid.
Eny ging verder: “Kjartán werd gebeten door zo’n wezen. Het gif van een Furtaghnal gaat diep en blijft lang in je lichaam. Sindsdien wordt hij geteisterd door wrede beelden, elke nacht opnieuw. Zijn boom lijdt eronder en begint hem af te stoten. Hij wordt gezien als een onruststoker door zijn nachtmerries. De beelden gaan vooral over zijn vroegere familie. Zijn vader die zijn moeder bedriegt, zijn zuster die hem verstikt in zijn slaap. Hij had nooit een hechte band met zijn familie, maar het gif zorgt ervoor dat het lijkt alsof hij de oorzaak is van alle ellende in zijn gezin. Meer kan ik er niet over vertellen…”
Ik knikte begrijpend en keek met medelijden naar de figuur aan het meer. Ik wou naar hem toe lopen om hem te omhelzen, maar wist dat dit voor hem niets zou uitmaken. Dit is iets dat hij zelf moet uitvechten, niemand kon hem daarbij helpen.
Eny keek even naar de zon en stond recht. “Het is al veel te laat voor jou Rose, je broer zal ongerust zijn! Ga nu maar, en zorg voor de vruchten voor het feest!”
Ze duwde me in de rug en gaf me nog een luchtzoen. Ik glimlachte, floot naar Lukaï die uit de struiken kwam aangelopen en vertrok richting thuis. Ik wierp nog een laatste blik op Kjartán en zag de vreemde blik in zijn ogen, alsof zijn tranen op waren. Ik zou nog wel naar hem toe gaan, wanneer de tijd rijp was. Dat moest wel. Het kon niet anders.
Na een hele tijd goed doorstappen kwam ik aan de rand van het bos. Ik zag twee jongens rennen in het veld. Ik kneep mijn ogen fijn en kon Georg en Lucas herkennen, met voor hun 3 witte stipjes die snel voor hun uit holden. Ik liep ernaar toe en naarmate ik dichter kwam kon ik mijn geiten Winter, Zomer en Lente onderscheiden. Mijn melkgeiten waren dus voor de zoveelste keer uitgebroken, of Lucas had het hek laten openstaan bij het uitmesten van hun hok. God, wat was ik blij dat moeder er niet was! Haar bloemen waren vast weer half opgegeten. Lukaï zijn instinct kwam boven en hij liep op Georg af. Het was een flink stuk rennen en ik was bijna buiten adem toen ik naast de twee jongens kwam lopen. Lucas had Zomer al te pakken gekregen en droeg haar spartelend naar het hok terug. We renden en konden ze uiteindelijk naar de binnenplaats drijven, Lukaï op kop. Van daaruit dreven we ze gemakkelijk in hun hek, waar Lucas stond te zwaaien met een emmer eten. Gulzig staken ze hun kop in de emmer en vochten om het beetje krachtvoer.
“Pfieuw, dat was me wat!” Zei Georg.
“Ik had het hekje vast laten openstaan. Sorry, dat zal niet meer gebeuren,” blies Lucas. We waren allen buiten adem en lachten. Ondertussen was de zon al onder gegaan en het werd al frisser. Lucas vertrok met zijn pony terug naar huis, met negen welverdiende zilverstukken in zijn borstzakje. Moeder, Isouria en Darwin waren nog niet thuis.
Ik ging naar de paardenstal en vulde de eetbakken met haver en de hooiruiven met hooi. Ik gaf de paarden vers water en gaf ieder paard een wortel. Voor Fljóta hield ik er een paar achter. Ik haalde Tristan en Damien uit de wei en liet ze lekker smikkelen van hun eten op de stal. Er kwam een sterke noorderwind op en ik ging snel naar binnen om me te verwarmen.
Ik opende de kastdeurtjes en haalde de geschikte potten en pannen uit de kast. Het verse schapenvlees legde ik in een pan met pruttelende boter. De pot vulde ik met water en deed de aardappelen erin. Ik voegde er enkele takjes rozemarijn aan toe en liet ze koken. Georg zorgde ervoor dat het vuur aanbleef, want ik was erg slecht in een goed vuurtje maken.
Na een tijdje was het vlees klaar en de aardappelen gaar. Georg en ik schoven aan tafel om te eten toen we hoefgetrappel en een hoop gerammel hoorden. Ik liet mijn eten voor wat het was en liep naar buiten. Daar kwam Fljóta in een vlotte draf. Ze was bezweet en ik zette haar meteen op stal met Isouria. Moeder glimlachte en gaf me een kus op mijn wang.
Toen we allen aan tafel zaten (de koets gingen we later legen) vroeg Georg: “En, hoe was het?”
Isouria begon opgewekt te praten: “Het was super! Oh, Rose, volgende keer moet je meek omen! Het was echt fijn! We hebben een jongen gezien die wou komen werken op de boerderij aan slechts vijf zilverstukken! Moeder wil hem laten komen in de plaats van Lucas maar ik heb Lucas graag, dus nu weet ze niet wat het juiste is om te doen. Hij komt helemaal van Kilrea, dus hij zal hier dan ook wel moeten inwonen. Waaw Rose, jij kan goed koken! Het is heeeerlijk!” Isouria’s zwijgen was veranderd in een waterval van woorden. Iedereen moest erom lachen. Ik bedankte haar voor het complimentje.
Ik stond op om de tafel af te ruimen en aan de vaatwas te beginnen, maar moeder hield me bij mijn arm tegen. “Ik doe de afwas wel. Darwin, help jij met afdrogen? Jullie kunnen dan de koets legen, alle boodschappen binnen brengen. Goed?” Iedereen knikte.
Ik had gedacht dat de koets net zoals vroeger helemaal vol zou zitten. Maar toen ik keek, werd ik weer geconfronteerd met het weinige geld dat we bezaten. Isouria klom in de koets en toonde trots twee speelgoedjes dat ze gekregen had. Ik bukte me in de koets om in een krat te rommelen met inkopen. Vanonder zag ik twee potten honing, waar ik erg blij mee was. Georg tilde het krat uit de koets. In totaal waren er drie kratten gevuld, voor twee maanden lang. Normaal waren het er maar twee of zo, maar nu moest moeder nog een extra maag vullen; die van Darwin. Over Darwin gesproken, ik begon me af te vragen wanneer hij weg ging. Ik hoopte maar dat hij weg was tegen het feest, maar ik durfde dit niet te vragen aan Georg; het was ten slotte zijn vriend.