In de loop van de week bleef het rustig; ik ging nog enkele keren het woud in om alles te regelen voor het feest met Eny en ging heel wat bessen plukken. De zaterdag kwam snel en Darwin ging diezelfde dag gelukkig naar huis. Hij had wat onrust gewekt bij mij, ik kon niet goed verklaren waarom. Mijn hart maakte een sprongetje als hij mij aanraakte, maar mijn maag keerde ook om. Er was iets niet snor aan die man. Hij was zo knap dat je hart ervan brak en dat je alles voor hem zou willen doen, maar tegelijkertijd zorgde zijn lach ervoor dat ik kippenvel kreeg, alsof het een gevaarlijke lach was.
Isouria leek meer in zichzelf gekeerd. Ze ging ook enkele keren het woud in, maar verkoos dat alleen te doen, dus niet met mijn gezelschap. Ze ging zoeken naar paddenstoelen en liet ze achteraf aan Darwin zien. Hij nam ze mee zonder dat iemand ervan wist; enkel Isouria. En het waren ongewone, speciale paddenstoelen. Isouria wisselde ze in het geheim uit met Darwin, die ze met alle voorzichtigheid in zijn rugzak opborg.
Georg ging met plezier mee naar het feest. Onze alibi was dat we zin hadden om een nachtwandeling te paard te maken. Zo zouden we een grotere kans hebben om wilde dieren te kunnen spotten. Darwin vertrok, er was geen emotioneel afscheid. Hij glimlachte en gaf mij een kus op de hand, die net iets te lang leek te duren. Mijn wangen werden rood en ik wenste hem het beste toe. Lukaï kwam niet naar het afscheid: hij was blij dat Darwin vertrok. Ik vond het ook niet erg, maar ik begreep niet goed waarom Lukaï zo blij was. Het geroezemoes verdween uit zijn hoofd en hij had geen zorgen meer.
We vertrokken bij valavond net na het avondmaal. We zaten op onze grote, mooie paarden Tristan en Damien en namen het door mensenhanden gemaakte pad. Het geheime pad was niet toegankelijk voor paarden; we zouden nog een stukje moeten stappen alvorens we bij Eny’s Els aankwamen.
We stopten even verder bij een groepje bomen en zadelden onze paarden af. We bonden ze vast aan hun halster en lieten ze staan. Ik draaide me om en zag Eny achter Georg staan. Ze deed teken dat ik me stil moest houden en legde haar fijne handen op Georg z’n ogen. Er verscheen een grote glimlach op zijn gezicht, hij draaide zich vliegensvlug om en nam de kleine Eny in zijn beide handen en hield haar in de lucht, zwierde haar rond. We lachten allemaal en Georg zette haar weer neer om te buigen voor haar, wat ik ook deed.
“Volg de leider!” riep Eny en sneller dan wij konden lopen huppelde ze voor ons uit. We kwamen aan bij haar boom en stonden beiden wat aarzelend te kijken. Het was vreemd wat we nu moesten doen en ik had het nog nooit gedaan; Eny liep voor ons, vastberaden op de boom af. Ze werd opgezwolgen. Wij moesten haar volgen. Met een moedige pas liep ik vooruit op de boom af en deed mijn ogen dicht, omdat het leek alsof ik keihard ging botsen. Maar dat deed ik niet. In plaats daarvan kwam ik met mijn voeten op een mosachtige grond, deed mijn ogen open en zag een inmense feestzaal voor mij. Even later werd ik uit mijn evenwicht gebracht door Georg die van achteren tegen mij liep. “De deuropening vrijhouden, Rose!” toen keek ook hij rond zich en zijn mond viel open. We stapten enkele pasjes vooruit en bewonderden de prachtige zuilen met keramiek, de mooie ornamentjes die overal met de hand geboetseerd waren, en alles leek zo natuurlijk, alsof de natuur zelf het gecreëerd had.
En iedereen was er. Iedereen die ik kende en nog veel meer andere wezens. Er waren een heleboel Vorsten en nog meer Elfen. Voor het eerst zag ik ook Elfen van het water, lang en slank en naakt. Ze waren prachtig en liepen met trotse tred naar Eny om haar te begroeten. Ik zag Elfen van het vuur, die vonkjes achterlieten overal waar ze gingen. Elfen van de aarde, die geen voeten leken te hebben, maar eruit zagen alsof ze uit aarde geboren waren. De meesten waren bruin, maar er zaten ook sneeuwwitte Elfen tussen, met bruine gewaden. Er waren naast Elfen ook andere wezens aanwezig, zoals gewone vogels en zoogdieren en nimfen.
Eny had een bruine lange jurk aan met een sleep. Hij was eenvoudig, maar stond haar prachtig. Haar haar had vandaag een oranje schijn en haar ogen zagen er okerkleurig uit. Ze leidde ons kort even rond en toonde ons waar we drankjes konden krijgen. Het drinken kwam uit de zuilen en bestond uit wijn, vruchtendrank en water. Georg liep op Eny af om even met haar te praten en ik keek de zaal bewonderend rond, zoekend naar Elfen dat ik kende. Kian, de Vorst van de Wilgen, kwam naar mij toe. Zijn lange haar was in een vlechtje op zijn rug gebonden en hij droeg een lange broek met een los groen hemd erop. Hij was ongeveer even groot als mij en dus een kop groter dan de meeste van zijn soort. De mannelijke Vorsten waren vaak veel groter dan de vrouwelijke; waarom, dat was een mysterie. “Aah, Lukaï en Rose, goedenavond goedenavond! Hoe gaat het ermee?” Hij gaf mij een kus op mijn hand en gaf Lukaï een schouderklopje. We praatten wat over koetjes en kalfjes tot hij mij ten dans vroeg.
“Hm, dat zou ik maar eerst netjes aan mijn hond vragen, ik weet niet of hij dit goedkeurt weet je wel,” zei ik met een grijns. Kian fronste, bukte zich en vroeg of Lukaï het goed vond.
Natuurlijk, mallerd, was zijn antwoord. En Kian begreep hem. Het was een soort gave dat ik had, maar blijkbaar konden alle magische wezens het; communiceren met dieren. Ik kon het enkel met Lukaï, om onverstaanbare redenen. De Elfen en Vorsten konden met alle dieren van het woud communiceren.
Lachend nam Kian mijn hand en leidde me naar het midden van de dansvloer. We zetten een eenvoudige dans in tussen de andere Vorsten en enkele nimfen. We hadden nog veel plaats, want niet iedereen was al op het feest. Samen zweefden we over de dansvloer en ik voelde me zo lomp naast zijn elegante, perfecte passen. Hij keek me de hele tijd in de ogen en zijn mondhoeken krulden in een glimlach. Er begon een ander deuntje en er kwam een andere Vorst mij aflossen; het was Kasandra, de Vorstin van de Es. Ze wierp me een boze blik toe en vlijde zich in Kians armen; het was zijn vriendin, en duidelijk een licht jaloerse vriendin.
Kian en Kasandra waren al ruim honderd jaar samen. Ze werden samen Vorsten, elk van een andere boom. Ze woonden dus op verschillende locaties en zagen elkaar niet elke dag. Ze waren een mooi koppel en pasten perfect bij elkaar.
Toen ik terug kwam van waar ik stond, was Lukaï er niet meer. Na wat rondspeuren zag ik hem even verder naast Kjartán, de Vorst van de Eik zitten. Ze leken alsof ze in een innerlijk gesprek met elkaar zaten. Kjartán keek voor zich uit en spande zijn kaak op. Georg was met Eny aan het dansen en ze maakten er een swingende dans van. Plots keek Kjartán op en liep op mij af. Hij keek vrij streng en even dacht ik dat ik iets fout had gedaan.
“Mag ik deze dans van u, Rose Appleflower?” Ik schrok lichtelijk bij dit voorstel maar haalde mijn schouders op. “Waarom niet?”, zei ik terwijl ik een blik op Lukaï wierp.
Aanvankelijk zei hij niet veel. Het was een rustige dans en toch moest ik dubbel zoveel passen verzetten om zijn grote passen te kunnen bijhouden.
Na een tijdje begon hij een innerlijk gesprek met mij en ik schrok ervan, want ik was me niet bewust dat ik kon spreken op deze manier met de Vorsten.
Dag Rose, geen nood, ik ben van goede zin. Ik ben Kjartán, maar dat wist je al. Mijn bijnaam weet je echter nog niet: zoon van het Duister. Maar ik hoor liever Vorst van de Eik. Mijn excuses als ik u liet schrikken.
Ik was zodanig geschrokken dat ik bijna over mijn voeten struikelde. Ik keek hem verward aan. “Ik weet wat je kan met je wolf en blijkbaar kan je het ook met andere wezens,” zei hij langs zijn neus weg. Zijn stem klonk kil en serieus. Lukaï was geen wolf, hij was een hond. Ik had al afbeeldingen genoeg gezien van een wolf en die zagen er niet uit zoals hem. “Je kan dit vermogen trainen, weet je wel, het is erg nuttig en zeker als mens is het nuttig,” vervolgde hij. De dans was afgelopen en hij nam afscheid. Ik stond er maar verward bij toen Bersch, de Vorst van de Berk, mij vastnam en begon te dansen. Het was een snelle jiggs en ik was buiten adem bij het einde; geen enkel ander wezen was zo buiten adem. Alsof ze allemaal een tweede paar longen bezaten.
Daarna ging ik even naar de kant en probeerde wat Kjartán had voorgesteld; ik probeerde zijn geest binnen te dringen om met hem te communiceren. Met Lukaï ging dat vanzelf, maar bij deze Vorst dus niet. Het leek alsof hij een hoge muur had opgetrokken dat als een ondoordringbare deken van mist over zijn gedachten lag. Hij had het door want hij keek me even later doordringend aan.
Blijf proberen, het lukt je wel. Ga niet te overhaast te werk.
Ik schrok weer van die vreemde stem in mijn gedachten. Lukaï zat naast mij maar deed niets; hoorde hij dit niet of deed hij alsof? Ik kon niets van zijn uitdrukking aflezen.
Ik probeerde het nog eens.
Waarom kunt u met me communiceren en de anderen niet?
Het was gelukt! Ik was door zijn mist gebroken en had zijn gedachten bereikt. Het bleef echter stil en even dacht ik dat het toch niet gelukt was, tot hij begon te spreken.
Wij zijn geboren als Anderen. In onze lichamen stroomt het bloed van natuurwezens.
In mijn aderen stroomt geen dergelijk bloed, je vergist je.
Ik was dit wel zo goed als zeker. Bloed van natuurwezens? Ik was een mens!
Geloof wat je wil, maar diep in je aderen stroomt ons bloed. Daardoor kreeg je het vermogen van de Geest. Het is zeldzaam, maar ik vermoed dat je zus het ook bevat.
En Georg?
Daar kan ik je geen antwoord op geven.
Daarmee was het gesprek gedaan. De sluier leek weer omhoog te krullen langs de gedachten van de mysterieuze jongeman. Ik dacht na over ons gesprek. Het was nog nooit eerder gelukt om te communiceren op zo’n manier met mijn zus. Misschien kon zij het ook, maar vertelde ze er niemand over. Per slot van rekening vertelde ook ik er niemand over. Ik voelde me raar. Ik had sympathie voor deze man, maar toch had ik ook weer dat terughoudende gevoel.
Plots stond Kjartán voor me. Ik werd uit mijn dagdromen gerukt en keek hem voorzichtig aan. Hij nam mijn hand en ik voelde me veilig. Zijn hand voelde niet koud aan, zoals ik had verwacht, maar warm en liefdevol. “Je hebt wel de schoonheid van een Natuurwezen, als ik zo vrij mag zijn om dat te zeggen,” zei hij. Mijn mond viel open en er kwam een blos op mijn wangen. Er verscheen een geniepige glimlach rond zijn mond en hij leidde me sierlijk de dansvloer rond.
Deze man was zo veranderlijk, ik begreep er niets van.
Er klonken prachtige vrouwenstemmen. Het leken er wel twintig door elkaar, maar toen ik opkeek zag ik slechts één vrouw zingen. Naast haar stond een violist en ze speelden een prachtig duet. Na dit gezang stopte de muziek abrupt. Eny stapte dapper naar het midden en iedereen maakte plaats voor haar. Dit moest haar speech wel zijn. Ze lachte uitbundig en begon;
“ Duizend jaar geleden stond ik bij de Hoge Koning. Duizend jaar geleden begon mijn reis. Het zou een reis worden naar verre oorden, naar liefde. Helaas; de liefde leek verloren te zijn.” Ze hield een pauze en haar gezicht vertrok. Haar ogen zagen dingen die wij niet zagen. Ze snoof en ging verder: “De zoektocht duurde lang, maar ik moest hem opgeven. Ik kwam hier terecht, op zoek naar een Boom die me wou aanvaarden. Deze Boom is al zo lang mijn huis en thuis, ik ben hem zeer dankbaar. Ik kan het niet met woorden uitdrukken hoe ik me hier voel, maar ik voel me compleet. Ik mis de liefde van mijn leven niet. Ik denk nog vaak terug aan die tijd, maar ik denk er niet met wrok aan terug. Ik kijk er liefdevol naar en besef wat ik allemaal heb mogen meemaken. Ik heb kansen gekregen die velen niet krijgen. Ik ben jullie allen dankbaar. Ik heb niet zomaar eender welke vrienden uitgenodigd; ieder van jullie heeft mij een leuke tijd bezorgt, mij gesteund en mij geraakt. Bedankt.
En geniet van het FEEST!” Ze riep, sprong in de lucht en toen ze neerkwam begonnen de eerste noten van een vrolijke dans. Iedereen riep en klapte enthousiast en begon verder te feesten.
Loka nam mij in zijn armen en begon ook te dansen. Zijn ogen fonkelden, maar stonden ook waakzaam. Hij was terughoudender dan anders en ik voelde me niet helemaal gemakkelijk.
Georg had de hele avond plezier, en ik ook. We lachten, dansten en zongen.
In de schaduwen van mijn dromen stond een donkere silhouet. Hij stond in het zwakke maanlicht te kijken naar een fontein. De fontein was grijs en kil, en stond eenzaam midden in een groepje bomen. Het water rees er krachtig uit en stroomde over de wanden de duisternis in. De man draaide zich om en keek me kil aan. Ik kon mijn ogen niet van hem loslaten… Ik wist meteen wie het was. Die ogen! Ze drongen mijn ziel binnen, nestelden zich rond mijn hart.
Ontmoet me hier bij Volle Maan.
Een hels geblaf klonk door mijn dromen en ik zag afwisselend een hond en een man. Het angstzweet brak me uit en ik probeerde weg te lopen uit mijn droom. Tot ik plots beelden opving.
Ik zag een jonge vrouw. Ze was mooi. Haar zwarte haar hing als een waterval over haar iele schouders en ze droeg een krans van rozen op haar hoofd. Haar lange benen waren slank en bleek, haar lippen vol en rood. Ze lachte en nam de hand beet van een elegante man. Samen dansten ze. Eerst leek de man Kjartán te zijn, maar zijn gezicht veranderde. De donkere haren van Kjartán veranderden in blond kortgesneden haar. Zijn gezicht vervormde naar een ander gezicht. Langzaam vervaagde het beeld en ik werd wakker.
Ik was gechoqueerd. Ik had in iemand anders zijn gedachten gekeken tijdens mijn slaap. En hij had het niet gemerkt. Ik kon het niet controleren en dat maakte me bang. Met een zwaar hoofd trok ik mijn kleren stilletjes aan om Isouria niet te wekken.
De zondag was het plots allemaal zo druk. Normaal was de zondag een rustdag en gaan we samen wandelen, paardrijden of zwemmen in het meer. Maar vandaag niet.
Moeder leek in haar nopjes. “Wat er op het programma staat voor vandaag,” begon ze. Ik keek verbaasd op van mijn thee omdat ze zo opgewekt sprak.
“Eerst de paarden stro geven. Iedereen. Dan gaan Georg en Rose naar de wei ten Zuiden van de boerderij en gaan die daar de runderen te drinken geven. Isouria, jij ontfermt je over de kippen, ik kuis het huis. Als laatste moet iedereen verplicht een bad nemen. Jij, Isouria, jij gaat je eerst wassen. Er staat een kuip in je kamer, handdoeken kan je van het rek halen, zeep in de keuken en water uit het kraantje. Ik help je daar wel even mee. Rosie helpt je wassen, waarna ze na jou ook in het bad kruipt. Omstreeks vier uur komt moet de koets klaar zijn, dus iedereen moet tegen dan mooi zijn. Georg, jij trekt je net pak aan, Rose, je rode jurk, Isouria, je groene jurk. Zorg dat je haren gekamd zijn en desnoods netjes gevlochten. Aan het werk!”
We keken allemaal vol verbazing naar onze moeder.
“Mama, niet zo snel. Je hebt nog niet eens vermeld waar we heen gaan!” Zei Georg.
“Oo hemeltje! We gaan naar De heer Dixon van Kilrea. Ik heb met hem afgesproken om een goeie zakendeal te sluiten over ons vee. Eigenlijk gaan we niet helemaal naar Kilrea, we hebben afgesproken in een restaurant in Magherafelt. Ik heb het hier niet over de heer Richard Dixon, maar over zijn broer, Hugo Dixon.”
Zo gezegd zo gedaan. We waren allemaal een beetje verbaasd in het werk gevlogen. Moeder had een deal gesloten met iemand die we niet kenden en we gingen er nu mee op restaurant. Wat? Wij sloten nooit deals met anderen, dus het moest wel een zeer goed voorstel geweest zijn!
Terwijl ik vocht tegen de slaap hielp ik met Georg om de meeste mestballen uit de stallen te halen en vers stro te leggen. Isouria deed het lichtere werk en verspreide het stro in de stallen en gaf wat hooi. We haalden Tristan en Damien van stal en zadelden hun op. Damien snuffelde nieuwsgierig aan mijn handen en at het worteltje lekker op. Lukaï kwam aangelopen om vervolgens te gaan zitten en toe te kijken hoe ik mijn paard zadelde. Eerst een doekje, dan… “hm, Georg, heb jij geen zin om eens zonder zadel te rijden?” vroeg ik aan mijn broer. Hij stopte even met zijn werk en keek me nadenkend aan. “Als je wil, mag je. Nu ja, ik ga misschien ook wel zonder zadel rijden. Maar hou wel in je achterhoofd dat we waarschijnlijk veel moeten draven en galopperen!” hij dacht nog even na en zei toen weer “nu ja, ik rij toch met zadel. Ik wil Tristan z’n rug niet bezeren.”
En bij deze legde ik dus ook het zadel op Damien. De singel spande ik aan, waarna ik zijn hoofdstel omdeed. “Klaar.” Zei ik overbodig. Ik zag dat mijn broer al op zijn paard zat, dus ik stapte ook op. Ik floot even tussen mijn tanden; daardoor wist Lukaï dat hij moest volgen.
De dag ging snel voorbij en voor we het goed en wel beseften was het al tijd om te vertrekken. Omdat moeder nog bij het meer was om haar te verfrissen, blonken we de koets nog wat extra op. We wachtten nog even en daar was ze dan; een prachtige gedaante met een prachtige okergele jurk aan. Haar glimlach verdween toen ze Lukaï zag in de koets.
“Nee, die hond gaat niet mee Rose!” Zei ze. “Mama, ten eerste, Lukaï is geen hónd, maar een prachtige wolfshond, en ten tweede, ik heb hem expres gewassen en geborsteld!” Riep ik ontsteld. Daarmee leek de discussie al gedaan, want ze keek nukkig voor zich uit en stapte in de koets.
Georg spoorde zijn Fljóta aan en weg waren we. We praatten over werkjes op de boerderij en over wat we zullen doen om de winter verder voor te bereiden. Na een flink uur rijden liet Georg Fljóta halthouden bij de stallen van de stad. Fljóta zou van de koets gehaald worden en verzorgd worden, vertelde de stalknecht ons. Aan de overkant van de stallen was het restaurant; Irish Stars. Mama had ons verteld dat we mochten eten op de kosten van de heer Dixon, dus dat we niet te gulzig aten en enkel namen wat we nodig hadden. Ik hoopte vurig dat de zoon van de heer Dixon er ging zijn. Toen moeder had verteld dat het de broer was van Richard Dixon, moest ik niet veel reken- en telkwerk maken om te weten dat dit de vader van Aeneas moest zijn.
Aan de receptie van het restaurant wisten ze ons te vertellen dat de Heer Dixon en zijn familie al aan de tafel zaten. Moeder drukte me op het hart dat ik Lukaï strikt bij me moest houden en dat hij zijn manieren moest houden, evenals onszelf. We knikten begrijpend. Georg hield Isouria bemoedigend bij de hand en ik zorgde ervoor dat Lukaï netjes naast me liep.
Moeder draaide haar nog eens om. “En voor ik het vergeet, geef je wólf geen restjes van tafel alsjeblief,” zei ze met de nadruk op wolf, omdat ze de vorige keer hond zei. Ik glimlachte en we liepen het restaurant zelf binnen. Het was er erg gezellig.
De mannen stonden recht van hun tafel en we maakten allen een sierlijke buiging. Tot mijn vreugde herkende ik Aeneas al van ver. “Goedenavond, vrouwe Appleflower. Met de twee prachtige dochters en de mooie zoon. Ik ben Hugo Dixon, zoals u misschien al wist. Dit is mijn zoon Aeneas en mijn dochter Phoebe. Deze schone vrouwe hier is de moeder van mijn kinderen…”
“Caitra, aangenaam,” schoot de vrouw hem in de rede. “Hoe heten uw kinderen, vrouwe?” Vervolgde ze.
“Dit is mijn jongste van acht jaar, Isouria. Dit is Rose en dit is Georg. U mag mij gerust Dimple noemen, want dat is mijn voornaam.” Heer Dixon knikte en deed teken dat we konden gaan zitten. Meteen kwamen een paar mannen in kostuum de stoelen naar voor schuiven zodat we konden zitten. Aeneas wist mijn ogen te vinden en glimlachte naar me. Hij zat schuin over mij. “Phoebe is even oud als Isouria, ze kunnen zich nog amuseren samen,” zei Vrouwe Caitra.
“O, maar, anders kunnen we hun naast elkaar zetten? Phoebe, wat vind je daarvan? Isouria kan wisselen met Aeneas, is dat goed?” Hij keek moeder vragend aan.
“Natuurlijk, zeker. Kom Isouria, je mag daar naast Phoebe zitten.” Aeneas stond al achter de stoel van Isouria om die naar achter te schuiven voor haar. Het meisje liep tevreden naar de overkant van de tafel, naast haar broer en Phoebe.
Ze begonnen meteen te praten over van alles en nog wat. Nu zat Aeneas naast mij. Omdat we ons hoffelijk moesten gedragen, mochten we niet echt onderling met elkaar praten, of de hele tafel luisterde mee.
We hadden luchtige gesprekken en Aeneas begon te praten over zijn paard met mij. “Welk ras is uw paard, Aeneas?” mijn nieuwsgierigheid was weer dan mijn beleefdheid. Iedereen keek ons nu vragend aan.
“Het is een Engelse Volbloed. Vroeger had hij meegelopen in een paardenrace of vier, maar hij mocht dan niet meer. Dan kocht ik hem op, want ze wilden het arme dier afslachten. Hij kan niet meer rennen, maar het is een uitstekend rijpaard, ook om te werken,” zei hij. Moeder knikte goedkeurend. “Welke rassen hebben uw paarden?” Vroeg hij geïnteresseerd. “Hm-m. wij hebben een Irish Cob om voor de koets te spannen en twee kruisingen. De Irish Cob heet Fljóta en de andere twee Damien en Tristan. Ze zijn geloof ik kruisingen van een Exmoor en een highland pony, maar dat samen met nog een groot ras, want ze hebben de schofthoogte van ongeveer een meter zestig.” Ik lette erop dat ik tijdens het spreken mooi articuleerde en netjes sprak. “Uw dochter is opmerkelijk spraakzaam,” merkte Heer Dixon lachend op. Moeder giechelde en verontschuldigde zich. “Maar nu zouden we beter wat te eten vragen. Ik begin werkelijk honger te krijgen.”
Hij knipte in zijn vingers en daar was de opdiener al. Hij bestelde wat wild voor de hele tafel en ook een schotel vis, want, zo zei hij, zijn vrouw at geen vlees. Ik at ook wat van de vis, wat ik werkelijk beter smaken vond dan het everzwijn en de eenden. Lukaï keek me triest aan om een stukje te vragen. Heel onopmerkelijk probeerde ik een restje bot van de eend onder tafel te gooien voor hem. Aeneas zag het en glimlachte.
“Je hebt Lukaï ook mee,” merkte hij wat overbodig op. Ik glimlachte en knikte beleefd. Alle hoofden van de tafel waren weer naar mij gedraaid, dus at ik zonder meer netjes verder. Mijn wangen liepen rood aan, maar ik probeerde het te negeren. Isouria wou een bot met haar handen vastnemen, maar ik zag dat Georg heimelijk haar een duwtje gaf onder tafel en fluisterde dat ze met mes en vork moest eten, zoals Phoebe ook deed. Nukkig deed ze uiteindelijk wat van haar gevraagd werd. Er was een gezellige drukte aan tafel, maar ik voelde dat moeder mij nu en dan aankeek, of met een scherpe blik naar Lukaï keek.
“Excuseert u mij, maar ik moet even een luchtje scheppen met Lukaï,” zei ik, waarna al direct een man achter me stond om mijn stoel naar achter te schuiven. Ze knikten allen.
“Zal ik met u meegaan?” Vroeg Aeneas. Ik haalde mijn schouders op. Meteen bedacht ik dat het misschien een onbeleefd gebaar was, dus zei ik direct erna dat hij wel mocht meegaan.
Het was stil buiten, de straat was verlaten. Het weer begon om te slaan en dikke pakken wolken verzamelden zich. Het was ondertussen al acht uur, maar de maaltijd was nog volop bezig. Lukaï deed zijn behoefte netjes in een gootje en ik ging wat zitten op de stoep. Het was nodig om even weg te komen uit die drukte aan tafel. Aeneas kwam naast me zitten.
Ik wist niet goed wat ik moest zeggen tegen Aeneas. Er viel een ongemakkelijke stilte en ik zag dat hij naar me zat te kijken vanuit zijn ooghoeken. “Ik dacht dat je momenteel bij meneer Richard Dixon thuis zat?” Ik wist dat hij op de avond van het feest meeging met Richard. Nu was zijn vader hier, dus misschien ging hij wel weer weg ook. Ik werd treurig van de gedachte.
“Ik ben speciaal voor mijn vader afgezakt naar dit stadje Rose,” hij glimlachte en vervolgde met een duistere stem: “Als ik je Rose mag noemen…” Mijn wangen kleurden weer en ik knikte verlegen. Hij glimlachte en we besloten weer naar binnen terug te keren.
De tafel was afgeruimd en de borden hadden plaats gemaakt voor koffietassen. Heer Dixon vroeg of ik ook wat koffie wou en ik vroeg wat kamillethee in de plaats.
De zaken werden besproken. De heer Dixon had een kudde schapen, maar zou nog voor de winter verder naar het zuiden verhuizen. Wij zouden zijn schapen krijgen als hij een deel van de prijs mocht hebben die wij kregen voor de wol en het vlees. Moeder stemde ermee in, onder de voorwaarde dat de dierenartskosten bij de heer Dixon lagen.
Het diner liep ten einde, de zon was al een eindje onder. Heer Dixon was met een prachtige koets gekomen met een tweespan ervoor. Aeneas haalde zijn Engelse Volbloed van stal en nam afscheid van zijn ouders en zusje, knipoogde naar mij en nam toen afscheid van ons gezin.
Ook Fljóta stond al klaar voor de schamele koets gespannen om te vertrekken. Naast de prachtige koets van de heer Dixon leek onze koets een rijdende doodskist. Ik besloot om naast Georg op de bok te zitten. Het laatste kwartier begon het te regenen, dus waren we genoodzaakt om even te stoppen om een deken over het paard te leggen en de kap van de koets omhoog te trekken. Georg en ik kregen een mantel, want wij werden niet beschermd door de kap. Doornat kwamen we thuis. Fljóta hinnikte luid als antwoord op het gebries van Tristan. Het was ondertussen al pikdonker en Isouria was in slaap gevallen. Georg en ik droegen haar naar bed, waarna we Fljóta op stal plaatsten. Het was al rond middernacht wanneer ik eindelijk in mijn bed zat, in een droog japon en met warme lakens over me heen. Naast mij lag mijn zus als een warme hoopje in een diepe slaap met Lukaï naast het bed.
Als ik dacht vredig te kunnen slapen, maar voor de tweede nacht op rij kende ik enkel woelige dromen. Ze gingen van het ene raadselachtige moment over in het ander.
De hemel was knalblauw, het was snikheet. Mijn voeten konden me niet lang meer dragen. Mijn ene voet bloedde van de open blaren en met mijn andere hinkte ik van de wonden op de voetzool. Maar ik bleef lopen, iets dreef me vooruit. Ik wist niet wat, het was alsof de luchtdruk me vooruit dreef, alsof een wild dier me op de hielen zat. Mijn benen wouden niet ophouden met passen zetten. Ik liep hellingen op en zag dat het nog lang is tot de top van de berg. Mijn hart bonsde tot in mijn keel en mijn longen scheurden bijna van de inspanningen. Ik wou zitten op de grond, maar ik zag iets bewegen. Het was dan al te laat.
Ik voelde een stekende pijn door mijn lichaam. Daarna zag ik niets meer, heel even maar. Maar ergens vond ik noch de kracht om verder te gaan. Door de pijn heen, want mijn liefde voor haar betekende veel meer dan die pijn. Ik wist dat ze daar was, wachtend op mij om haar te redden. Ik zag haar voor mij en kon haar bijna aanraken maar toch net weer niet, met haar zachte, lange zwarte haren die golfden over haar schouders. Haar volle lippen lachten me toe en ik kon haar bijna aanraken. Bijna.
“Bij Volle Maan vind je mij aan de fontein van het woud. Vergeet het niet.”
De stem weergalmde in mijn hoofd wanneer ik wakkerschrok, weer helemaal nat van het zweet. Wat was deze droom? Gewoon een droom, een voorspelling van de toekomst, iets van het heden of iets van vroeger? Van mezelf of van iets anders? Maar voor ik het wist viel ik weer in een droomloze slaap.
We waren maandag. Isouria kwam me liefelijk wekken in mijn bed. Vandaag gingen we hout verzamelen om een voorraad verder op te slaan. Ik ging ook kamillezalf maken en een hoestsiroop van salie en tijm.
Ik zette wat thee van rozenbottel en nam een boterham. Isouria kwam weer binnen toen ik Lukaï een lapje vlees gaf als ontbijt. Elke maandag ging hij gaan jagen, vrij, want dat gunde ik hem. Het was ten slotte een wolfshond, en hij kwam altijd trouw terug naar mij. Dus ik zette de deur wijd open en met het vlees nog in zijn muil rende hij weg.
Tot vanavond
Dat was het laatste dat hij zei.
Isouria leek meer in zichzelf gekeerd. Ze ging ook enkele keren het woud in, maar verkoos dat alleen te doen, dus niet met mijn gezelschap. Ze ging zoeken naar paddenstoelen en liet ze achteraf aan Darwin zien. Hij nam ze mee zonder dat iemand ervan wist; enkel Isouria. En het waren ongewone, speciale paddenstoelen. Isouria wisselde ze in het geheim uit met Darwin, die ze met alle voorzichtigheid in zijn rugzak opborg.
Georg ging met plezier mee naar het feest. Onze alibi was dat we zin hadden om een nachtwandeling te paard te maken. Zo zouden we een grotere kans hebben om wilde dieren te kunnen spotten. Darwin vertrok, er was geen emotioneel afscheid. Hij glimlachte en gaf mij een kus op de hand, die net iets te lang leek te duren. Mijn wangen werden rood en ik wenste hem het beste toe. Lukaï kwam niet naar het afscheid: hij was blij dat Darwin vertrok. Ik vond het ook niet erg, maar ik begreep niet goed waarom Lukaï zo blij was. Het geroezemoes verdween uit zijn hoofd en hij had geen zorgen meer.
We vertrokken bij valavond net na het avondmaal. We zaten op onze grote, mooie paarden Tristan en Damien en namen het door mensenhanden gemaakte pad. Het geheime pad was niet toegankelijk voor paarden; we zouden nog een stukje moeten stappen alvorens we bij Eny’s Els aankwamen.
We stopten even verder bij een groepje bomen en zadelden onze paarden af. We bonden ze vast aan hun halster en lieten ze staan. Ik draaide me om en zag Eny achter Georg staan. Ze deed teken dat ik me stil moest houden en legde haar fijne handen op Georg z’n ogen. Er verscheen een grote glimlach op zijn gezicht, hij draaide zich vliegensvlug om en nam de kleine Eny in zijn beide handen en hield haar in de lucht, zwierde haar rond. We lachten allemaal en Georg zette haar weer neer om te buigen voor haar, wat ik ook deed.
“Volg de leider!” riep Eny en sneller dan wij konden lopen huppelde ze voor ons uit. We kwamen aan bij haar boom en stonden beiden wat aarzelend te kijken. Het was vreemd wat we nu moesten doen en ik had het nog nooit gedaan; Eny liep voor ons, vastberaden op de boom af. Ze werd opgezwolgen. Wij moesten haar volgen. Met een moedige pas liep ik vooruit op de boom af en deed mijn ogen dicht, omdat het leek alsof ik keihard ging botsen. Maar dat deed ik niet. In plaats daarvan kwam ik met mijn voeten op een mosachtige grond, deed mijn ogen open en zag een inmense feestzaal voor mij. Even later werd ik uit mijn evenwicht gebracht door Georg die van achteren tegen mij liep. “De deuropening vrijhouden, Rose!” toen keek ook hij rond zich en zijn mond viel open. We stapten enkele pasjes vooruit en bewonderden de prachtige zuilen met keramiek, de mooie ornamentjes die overal met de hand geboetseerd waren, en alles leek zo natuurlijk, alsof de natuur zelf het gecreëerd had.
En iedereen was er. Iedereen die ik kende en nog veel meer andere wezens. Er waren een heleboel Vorsten en nog meer Elfen. Voor het eerst zag ik ook Elfen van het water, lang en slank en naakt. Ze waren prachtig en liepen met trotse tred naar Eny om haar te begroeten. Ik zag Elfen van het vuur, die vonkjes achterlieten overal waar ze gingen. Elfen van de aarde, die geen voeten leken te hebben, maar eruit zagen alsof ze uit aarde geboren waren. De meesten waren bruin, maar er zaten ook sneeuwwitte Elfen tussen, met bruine gewaden. Er waren naast Elfen ook andere wezens aanwezig, zoals gewone vogels en zoogdieren en nimfen.
Eny had een bruine lange jurk aan met een sleep. Hij was eenvoudig, maar stond haar prachtig. Haar haar had vandaag een oranje schijn en haar ogen zagen er okerkleurig uit. Ze leidde ons kort even rond en toonde ons waar we drankjes konden krijgen. Het drinken kwam uit de zuilen en bestond uit wijn, vruchtendrank en water. Georg liep op Eny af om even met haar te praten en ik keek de zaal bewonderend rond, zoekend naar Elfen dat ik kende. Kian, de Vorst van de Wilgen, kwam naar mij toe. Zijn lange haar was in een vlechtje op zijn rug gebonden en hij droeg een lange broek met een los groen hemd erop. Hij was ongeveer even groot als mij en dus een kop groter dan de meeste van zijn soort. De mannelijke Vorsten waren vaak veel groter dan de vrouwelijke; waarom, dat was een mysterie. “Aah, Lukaï en Rose, goedenavond goedenavond! Hoe gaat het ermee?” Hij gaf mij een kus op mijn hand en gaf Lukaï een schouderklopje. We praatten wat over koetjes en kalfjes tot hij mij ten dans vroeg.
“Hm, dat zou ik maar eerst netjes aan mijn hond vragen, ik weet niet of hij dit goedkeurt weet je wel,” zei ik met een grijns. Kian fronste, bukte zich en vroeg of Lukaï het goed vond.
Natuurlijk, mallerd, was zijn antwoord. En Kian begreep hem. Het was een soort gave dat ik had, maar blijkbaar konden alle magische wezens het; communiceren met dieren. Ik kon het enkel met Lukaï, om onverstaanbare redenen. De Elfen en Vorsten konden met alle dieren van het woud communiceren.
Lachend nam Kian mijn hand en leidde me naar het midden van de dansvloer. We zetten een eenvoudige dans in tussen de andere Vorsten en enkele nimfen. We hadden nog veel plaats, want niet iedereen was al op het feest. Samen zweefden we over de dansvloer en ik voelde me zo lomp naast zijn elegante, perfecte passen. Hij keek me de hele tijd in de ogen en zijn mondhoeken krulden in een glimlach. Er begon een ander deuntje en er kwam een andere Vorst mij aflossen; het was Kasandra, de Vorstin van de Es. Ze wierp me een boze blik toe en vlijde zich in Kians armen; het was zijn vriendin, en duidelijk een licht jaloerse vriendin.
Kian en Kasandra waren al ruim honderd jaar samen. Ze werden samen Vorsten, elk van een andere boom. Ze woonden dus op verschillende locaties en zagen elkaar niet elke dag. Ze waren een mooi koppel en pasten perfect bij elkaar.
Toen ik terug kwam van waar ik stond, was Lukaï er niet meer. Na wat rondspeuren zag ik hem even verder naast Kjartán, de Vorst van de Eik zitten. Ze leken alsof ze in een innerlijk gesprek met elkaar zaten. Kjartán keek voor zich uit en spande zijn kaak op. Georg was met Eny aan het dansen en ze maakten er een swingende dans van. Plots keek Kjartán op en liep op mij af. Hij keek vrij streng en even dacht ik dat ik iets fout had gedaan.
“Mag ik deze dans van u, Rose Appleflower?” Ik schrok lichtelijk bij dit voorstel maar haalde mijn schouders op. “Waarom niet?”, zei ik terwijl ik een blik op Lukaï wierp.
Aanvankelijk zei hij niet veel. Het was een rustige dans en toch moest ik dubbel zoveel passen verzetten om zijn grote passen te kunnen bijhouden.
Na een tijdje begon hij een innerlijk gesprek met mij en ik schrok ervan, want ik was me niet bewust dat ik kon spreken op deze manier met de Vorsten.
Dag Rose, geen nood, ik ben van goede zin. Ik ben Kjartán, maar dat wist je al. Mijn bijnaam weet je echter nog niet: zoon van het Duister. Maar ik hoor liever Vorst van de Eik. Mijn excuses als ik u liet schrikken.
Ik was zodanig geschrokken dat ik bijna over mijn voeten struikelde. Ik keek hem verward aan. “Ik weet wat je kan met je wolf en blijkbaar kan je het ook met andere wezens,” zei hij langs zijn neus weg. Zijn stem klonk kil en serieus. Lukaï was geen wolf, hij was een hond. Ik had al afbeeldingen genoeg gezien van een wolf en die zagen er niet uit zoals hem. “Je kan dit vermogen trainen, weet je wel, het is erg nuttig en zeker als mens is het nuttig,” vervolgde hij. De dans was afgelopen en hij nam afscheid. Ik stond er maar verward bij toen Bersch, de Vorst van de Berk, mij vastnam en begon te dansen. Het was een snelle jiggs en ik was buiten adem bij het einde; geen enkel ander wezen was zo buiten adem. Alsof ze allemaal een tweede paar longen bezaten.
Daarna ging ik even naar de kant en probeerde wat Kjartán had voorgesteld; ik probeerde zijn geest binnen te dringen om met hem te communiceren. Met Lukaï ging dat vanzelf, maar bij deze Vorst dus niet. Het leek alsof hij een hoge muur had opgetrokken dat als een ondoordringbare deken van mist over zijn gedachten lag. Hij had het door want hij keek me even later doordringend aan.
Blijf proberen, het lukt je wel. Ga niet te overhaast te werk.
Ik schrok weer van die vreemde stem in mijn gedachten. Lukaï zat naast mij maar deed niets; hoorde hij dit niet of deed hij alsof? Ik kon niets van zijn uitdrukking aflezen.
Ik probeerde het nog eens.
Waarom kunt u met me communiceren en de anderen niet?
Het was gelukt! Ik was door zijn mist gebroken en had zijn gedachten bereikt. Het bleef echter stil en even dacht ik dat het toch niet gelukt was, tot hij begon te spreken.
Wij zijn geboren als Anderen. In onze lichamen stroomt het bloed van natuurwezens.
In mijn aderen stroomt geen dergelijk bloed, je vergist je.
Ik was dit wel zo goed als zeker. Bloed van natuurwezens? Ik was een mens!
Geloof wat je wil, maar diep in je aderen stroomt ons bloed. Daardoor kreeg je het vermogen van de Geest. Het is zeldzaam, maar ik vermoed dat je zus het ook bevat.
En Georg?
Daar kan ik je geen antwoord op geven.
Daarmee was het gesprek gedaan. De sluier leek weer omhoog te krullen langs de gedachten van de mysterieuze jongeman. Ik dacht na over ons gesprek. Het was nog nooit eerder gelukt om te communiceren op zo’n manier met mijn zus. Misschien kon zij het ook, maar vertelde ze er niemand over. Per slot van rekening vertelde ook ik er niemand over. Ik voelde me raar. Ik had sympathie voor deze man, maar toch had ik ook weer dat terughoudende gevoel.
Plots stond Kjartán voor me. Ik werd uit mijn dagdromen gerukt en keek hem voorzichtig aan. Hij nam mijn hand en ik voelde me veilig. Zijn hand voelde niet koud aan, zoals ik had verwacht, maar warm en liefdevol. “Je hebt wel de schoonheid van een Natuurwezen, als ik zo vrij mag zijn om dat te zeggen,” zei hij. Mijn mond viel open en er kwam een blos op mijn wangen. Er verscheen een geniepige glimlach rond zijn mond en hij leidde me sierlijk de dansvloer rond.
Deze man was zo veranderlijk, ik begreep er niets van.
Er klonken prachtige vrouwenstemmen. Het leken er wel twintig door elkaar, maar toen ik opkeek zag ik slechts één vrouw zingen. Naast haar stond een violist en ze speelden een prachtig duet. Na dit gezang stopte de muziek abrupt. Eny stapte dapper naar het midden en iedereen maakte plaats voor haar. Dit moest haar speech wel zijn. Ze lachte uitbundig en begon;
“ Duizend jaar geleden stond ik bij de Hoge Koning. Duizend jaar geleden begon mijn reis. Het zou een reis worden naar verre oorden, naar liefde. Helaas; de liefde leek verloren te zijn.” Ze hield een pauze en haar gezicht vertrok. Haar ogen zagen dingen die wij niet zagen. Ze snoof en ging verder: “De zoektocht duurde lang, maar ik moest hem opgeven. Ik kwam hier terecht, op zoek naar een Boom die me wou aanvaarden. Deze Boom is al zo lang mijn huis en thuis, ik ben hem zeer dankbaar. Ik kan het niet met woorden uitdrukken hoe ik me hier voel, maar ik voel me compleet. Ik mis de liefde van mijn leven niet. Ik denk nog vaak terug aan die tijd, maar ik denk er niet met wrok aan terug. Ik kijk er liefdevol naar en besef wat ik allemaal heb mogen meemaken. Ik heb kansen gekregen die velen niet krijgen. Ik ben jullie allen dankbaar. Ik heb niet zomaar eender welke vrienden uitgenodigd; ieder van jullie heeft mij een leuke tijd bezorgt, mij gesteund en mij geraakt. Bedankt.
En geniet van het FEEST!” Ze riep, sprong in de lucht en toen ze neerkwam begonnen de eerste noten van een vrolijke dans. Iedereen riep en klapte enthousiast en begon verder te feesten.
Loka nam mij in zijn armen en begon ook te dansen. Zijn ogen fonkelden, maar stonden ook waakzaam. Hij was terughoudender dan anders en ik voelde me niet helemaal gemakkelijk.
Georg had de hele avond plezier, en ik ook. We lachten, dansten en zongen.
In de schaduwen van mijn dromen stond een donkere silhouet. Hij stond in het zwakke maanlicht te kijken naar een fontein. De fontein was grijs en kil, en stond eenzaam midden in een groepje bomen. Het water rees er krachtig uit en stroomde over de wanden de duisternis in. De man draaide zich om en keek me kil aan. Ik kon mijn ogen niet van hem loslaten… Ik wist meteen wie het was. Die ogen! Ze drongen mijn ziel binnen, nestelden zich rond mijn hart.
Ontmoet me hier bij Volle Maan.
Een hels geblaf klonk door mijn dromen en ik zag afwisselend een hond en een man. Het angstzweet brak me uit en ik probeerde weg te lopen uit mijn droom. Tot ik plots beelden opving.
Ik zag een jonge vrouw. Ze was mooi. Haar zwarte haar hing als een waterval over haar iele schouders en ze droeg een krans van rozen op haar hoofd. Haar lange benen waren slank en bleek, haar lippen vol en rood. Ze lachte en nam de hand beet van een elegante man. Samen dansten ze. Eerst leek de man Kjartán te zijn, maar zijn gezicht veranderde. De donkere haren van Kjartán veranderden in blond kortgesneden haar. Zijn gezicht vervormde naar een ander gezicht. Langzaam vervaagde het beeld en ik werd wakker.
Ik was gechoqueerd. Ik had in iemand anders zijn gedachten gekeken tijdens mijn slaap. En hij had het niet gemerkt. Ik kon het niet controleren en dat maakte me bang. Met een zwaar hoofd trok ik mijn kleren stilletjes aan om Isouria niet te wekken.
De zondag was het plots allemaal zo druk. Normaal was de zondag een rustdag en gaan we samen wandelen, paardrijden of zwemmen in het meer. Maar vandaag niet.
Moeder leek in haar nopjes. “Wat er op het programma staat voor vandaag,” begon ze. Ik keek verbaasd op van mijn thee omdat ze zo opgewekt sprak.
“Eerst de paarden stro geven. Iedereen. Dan gaan Georg en Rose naar de wei ten Zuiden van de boerderij en gaan die daar de runderen te drinken geven. Isouria, jij ontfermt je over de kippen, ik kuis het huis. Als laatste moet iedereen verplicht een bad nemen. Jij, Isouria, jij gaat je eerst wassen. Er staat een kuip in je kamer, handdoeken kan je van het rek halen, zeep in de keuken en water uit het kraantje. Ik help je daar wel even mee. Rosie helpt je wassen, waarna ze na jou ook in het bad kruipt. Omstreeks vier uur komt moet de koets klaar zijn, dus iedereen moet tegen dan mooi zijn. Georg, jij trekt je net pak aan, Rose, je rode jurk, Isouria, je groene jurk. Zorg dat je haren gekamd zijn en desnoods netjes gevlochten. Aan het werk!”
We keken allemaal vol verbazing naar onze moeder.
“Mama, niet zo snel. Je hebt nog niet eens vermeld waar we heen gaan!” Zei Georg.
“Oo hemeltje! We gaan naar De heer Dixon van Kilrea. Ik heb met hem afgesproken om een goeie zakendeal te sluiten over ons vee. Eigenlijk gaan we niet helemaal naar Kilrea, we hebben afgesproken in een restaurant in Magherafelt. Ik heb het hier niet over de heer Richard Dixon, maar over zijn broer, Hugo Dixon.”
Zo gezegd zo gedaan. We waren allemaal een beetje verbaasd in het werk gevlogen. Moeder had een deal gesloten met iemand die we niet kenden en we gingen er nu mee op restaurant. Wat? Wij sloten nooit deals met anderen, dus het moest wel een zeer goed voorstel geweest zijn!
Terwijl ik vocht tegen de slaap hielp ik met Georg om de meeste mestballen uit de stallen te halen en vers stro te leggen. Isouria deed het lichtere werk en verspreide het stro in de stallen en gaf wat hooi. We haalden Tristan en Damien van stal en zadelden hun op. Damien snuffelde nieuwsgierig aan mijn handen en at het worteltje lekker op. Lukaï kwam aangelopen om vervolgens te gaan zitten en toe te kijken hoe ik mijn paard zadelde. Eerst een doekje, dan… “hm, Georg, heb jij geen zin om eens zonder zadel te rijden?” vroeg ik aan mijn broer. Hij stopte even met zijn werk en keek me nadenkend aan. “Als je wil, mag je. Nu ja, ik ga misschien ook wel zonder zadel rijden. Maar hou wel in je achterhoofd dat we waarschijnlijk veel moeten draven en galopperen!” hij dacht nog even na en zei toen weer “nu ja, ik rij toch met zadel. Ik wil Tristan z’n rug niet bezeren.”
En bij deze legde ik dus ook het zadel op Damien. De singel spande ik aan, waarna ik zijn hoofdstel omdeed. “Klaar.” Zei ik overbodig. Ik zag dat mijn broer al op zijn paard zat, dus ik stapte ook op. Ik floot even tussen mijn tanden; daardoor wist Lukaï dat hij moest volgen.
De dag ging snel voorbij en voor we het goed en wel beseften was het al tijd om te vertrekken. Omdat moeder nog bij het meer was om haar te verfrissen, blonken we de koets nog wat extra op. We wachtten nog even en daar was ze dan; een prachtige gedaante met een prachtige okergele jurk aan. Haar glimlach verdween toen ze Lukaï zag in de koets.
“Nee, die hond gaat niet mee Rose!” Zei ze. “Mama, ten eerste, Lukaï is geen hónd, maar een prachtige wolfshond, en ten tweede, ik heb hem expres gewassen en geborsteld!” Riep ik ontsteld. Daarmee leek de discussie al gedaan, want ze keek nukkig voor zich uit en stapte in de koets.
Georg spoorde zijn Fljóta aan en weg waren we. We praatten over werkjes op de boerderij en over wat we zullen doen om de winter verder voor te bereiden. Na een flink uur rijden liet Georg Fljóta halthouden bij de stallen van de stad. Fljóta zou van de koets gehaald worden en verzorgd worden, vertelde de stalknecht ons. Aan de overkant van de stallen was het restaurant; Irish Stars. Mama had ons verteld dat we mochten eten op de kosten van de heer Dixon, dus dat we niet te gulzig aten en enkel namen wat we nodig hadden. Ik hoopte vurig dat de zoon van de heer Dixon er ging zijn. Toen moeder had verteld dat het de broer was van Richard Dixon, moest ik niet veel reken- en telkwerk maken om te weten dat dit de vader van Aeneas moest zijn.
Aan de receptie van het restaurant wisten ze ons te vertellen dat de Heer Dixon en zijn familie al aan de tafel zaten. Moeder drukte me op het hart dat ik Lukaï strikt bij me moest houden en dat hij zijn manieren moest houden, evenals onszelf. We knikten begrijpend. Georg hield Isouria bemoedigend bij de hand en ik zorgde ervoor dat Lukaï netjes naast me liep.
Moeder draaide haar nog eens om. “En voor ik het vergeet, geef je wólf geen restjes van tafel alsjeblief,” zei ze met de nadruk op wolf, omdat ze de vorige keer hond zei. Ik glimlachte en we liepen het restaurant zelf binnen. Het was er erg gezellig.
De mannen stonden recht van hun tafel en we maakten allen een sierlijke buiging. Tot mijn vreugde herkende ik Aeneas al van ver. “Goedenavond, vrouwe Appleflower. Met de twee prachtige dochters en de mooie zoon. Ik ben Hugo Dixon, zoals u misschien al wist. Dit is mijn zoon Aeneas en mijn dochter Phoebe. Deze schone vrouwe hier is de moeder van mijn kinderen…”
“Caitra, aangenaam,” schoot de vrouw hem in de rede. “Hoe heten uw kinderen, vrouwe?” Vervolgde ze.
“Dit is mijn jongste van acht jaar, Isouria. Dit is Rose en dit is Georg. U mag mij gerust Dimple noemen, want dat is mijn voornaam.” Heer Dixon knikte en deed teken dat we konden gaan zitten. Meteen kwamen een paar mannen in kostuum de stoelen naar voor schuiven zodat we konden zitten. Aeneas wist mijn ogen te vinden en glimlachte naar me. Hij zat schuin over mij. “Phoebe is even oud als Isouria, ze kunnen zich nog amuseren samen,” zei Vrouwe Caitra.
“O, maar, anders kunnen we hun naast elkaar zetten? Phoebe, wat vind je daarvan? Isouria kan wisselen met Aeneas, is dat goed?” Hij keek moeder vragend aan.
“Natuurlijk, zeker. Kom Isouria, je mag daar naast Phoebe zitten.” Aeneas stond al achter de stoel van Isouria om die naar achter te schuiven voor haar. Het meisje liep tevreden naar de overkant van de tafel, naast haar broer en Phoebe.
Ze begonnen meteen te praten over van alles en nog wat. Nu zat Aeneas naast mij. Omdat we ons hoffelijk moesten gedragen, mochten we niet echt onderling met elkaar praten, of de hele tafel luisterde mee.
We hadden luchtige gesprekken en Aeneas begon te praten over zijn paard met mij. “Welk ras is uw paard, Aeneas?” mijn nieuwsgierigheid was weer dan mijn beleefdheid. Iedereen keek ons nu vragend aan.
“Het is een Engelse Volbloed. Vroeger had hij meegelopen in een paardenrace of vier, maar hij mocht dan niet meer. Dan kocht ik hem op, want ze wilden het arme dier afslachten. Hij kan niet meer rennen, maar het is een uitstekend rijpaard, ook om te werken,” zei hij. Moeder knikte goedkeurend. “Welke rassen hebben uw paarden?” Vroeg hij geïnteresseerd. “Hm-m. wij hebben een Irish Cob om voor de koets te spannen en twee kruisingen. De Irish Cob heet Fljóta en de andere twee Damien en Tristan. Ze zijn geloof ik kruisingen van een Exmoor en een highland pony, maar dat samen met nog een groot ras, want ze hebben de schofthoogte van ongeveer een meter zestig.” Ik lette erop dat ik tijdens het spreken mooi articuleerde en netjes sprak. “Uw dochter is opmerkelijk spraakzaam,” merkte Heer Dixon lachend op. Moeder giechelde en verontschuldigde zich. “Maar nu zouden we beter wat te eten vragen. Ik begin werkelijk honger te krijgen.”
Hij knipte in zijn vingers en daar was de opdiener al. Hij bestelde wat wild voor de hele tafel en ook een schotel vis, want, zo zei hij, zijn vrouw at geen vlees. Ik at ook wat van de vis, wat ik werkelijk beter smaken vond dan het everzwijn en de eenden. Lukaï keek me triest aan om een stukje te vragen. Heel onopmerkelijk probeerde ik een restje bot van de eend onder tafel te gooien voor hem. Aeneas zag het en glimlachte.
“Je hebt Lukaï ook mee,” merkte hij wat overbodig op. Ik glimlachte en knikte beleefd. Alle hoofden van de tafel waren weer naar mij gedraaid, dus at ik zonder meer netjes verder. Mijn wangen liepen rood aan, maar ik probeerde het te negeren. Isouria wou een bot met haar handen vastnemen, maar ik zag dat Georg heimelijk haar een duwtje gaf onder tafel en fluisterde dat ze met mes en vork moest eten, zoals Phoebe ook deed. Nukkig deed ze uiteindelijk wat van haar gevraagd werd. Er was een gezellige drukte aan tafel, maar ik voelde dat moeder mij nu en dan aankeek, of met een scherpe blik naar Lukaï keek.
“Excuseert u mij, maar ik moet even een luchtje scheppen met Lukaï,” zei ik, waarna al direct een man achter me stond om mijn stoel naar achter te schuiven. Ze knikten allen.
“Zal ik met u meegaan?” Vroeg Aeneas. Ik haalde mijn schouders op. Meteen bedacht ik dat het misschien een onbeleefd gebaar was, dus zei ik direct erna dat hij wel mocht meegaan.
Het was stil buiten, de straat was verlaten. Het weer begon om te slaan en dikke pakken wolken verzamelden zich. Het was ondertussen al acht uur, maar de maaltijd was nog volop bezig. Lukaï deed zijn behoefte netjes in een gootje en ik ging wat zitten op de stoep. Het was nodig om even weg te komen uit die drukte aan tafel. Aeneas kwam naast me zitten.
Ik wist niet goed wat ik moest zeggen tegen Aeneas. Er viel een ongemakkelijke stilte en ik zag dat hij naar me zat te kijken vanuit zijn ooghoeken. “Ik dacht dat je momenteel bij meneer Richard Dixon thuis zat?” Ik wist dat hij op de avond van het feest meeging met Richard. Nu was zijn vader hier, dus misschien ging hij wel weer weg ook. Ik werd treurig van de gedachte.
“Ik ben speciaal voor mijn vader afgezakt naar dit stadje Rose,” hij glimlachte en vervolgde met een duistere stem: “Als ik je Rose mag noemen…” Mijn wangen kleurden weer en ik knikte verlegen. Hij glimlachte en we besloten weer naar binnen terug te keren.
De tafel was afgeruimd en de borden hadden plaats gemaakt voor koffietassen. Heer Dixon vroeg of ik ook wat koffie wou en ik vroeg wat kamillethee in de plaats.
De zaken werden besproken. De heer Dixon had een kudde schapen, maar zou nog voor de winter verder naar het zuiden verhuizen. Wij zouden zijn schapen krijgen als hij een deel van de prijs mocht hebben die wij kregen voor de wol en het vlees. Moeder stemde ermee in, onder de voorwaarde dat de dierenartskosten bij de heer Dixon lagen.
Het diner liep ten einde, de zon was al een eindje onder. Heer Dixon was met een prachtige koets gekomen met een tweespan ervoor. Aeneas haalde zijn Engelse Volbloed van stal en nam afscheid van zijn ouders en zusje, knipoogde naar mij en nam toen afscheid van ons gezin.
Ook Fljóta stond al klaar voor de schamele koets gespannen om te vertrekken. Naast de prachtige koets van de heer Dixon leek onze koets een rijdende doodskist. Ik besloot om naast Georg op de bok te zitten. Het laatste kwartier begon het te regenen, dus waren we genoodzaakt om even te stoppen om een deken over het paard te leggen en de kap van de koets omhoog te trekken. Georg en ik kregen een mantel, want wij werden niet beschermd door de kap. Doornat kwamen we thuis. Fljóta hinnikte luid als antwoord op het gebries van Tristan. Het was ondertussen al pikdonker en Isouria was in slaap gevallen. Georg en ik droegen haar naar bed, waarna we Fljóta op stal plaatsten. Het was al rond middernacht wanneer ik eindelijk in mijn bed zat, in een droog japon en met warme lakens over me heen. Naast mij lag mijn zus als een warme hoopje in een diepe slaap met Lukaï naast het bed.
Als ik dacht vredig te kunnen slapen, maar voor de tweede nacht op rij kende ik enkel woelige dromen. Ze gingen van het ene raadselachtige moment over in het ander.
De hemel was knalblauw, het was snikheet. Mijn voeten konden me niet lang meer dragen. Mijn ene voet bloedde van de open blaren en met mijn andere hinkte ik van de wonden op de voetzool. Maar ik bleef lopen, iets dreef me vooruit. Ik wist niet wat, het was alsof de luchtdruk me vooruit dreef, alsof een wild dier me op de hielen zat. Mijn benen wouden niet ophouden met passen zetten. Ik liep hellingen op en zag dat het nog lang is tot de top van de berg. Mijn hart bonsde tot in mijn keel en mijn longen scheurden bijna van de inspanningen. Ik wou zitten op de grond, maar ik zag iets bewegen. Het was dan al te laat.
Ik voelde een stekende pijn door mijn lichaam. Daarna zag ik niets meer, heel even maar. Maar ergens vond ik noch de kracht om verder te gaan. Door de pijn heen, want mijn liefde voor haar betekende veel meer dan die pijn. Ik wist dat ze daar was, wachtend op mij om haar te redden. Ik zag haar voor mij en kon haar bijna aanraken maar toch net weer niet, met haar zachte, lange zwarte haren die golfden over haar schouders. Haar volle lippen lachten me toe en ik kon haar bijna aanraken. Bijna.
“Bij Volle Maan vind je mij aan de fontein van het woud. Vergeet het niet.”
De stem weergalmde in mijn hoofd wanneer ik wakkerschrok, weer helemaal nat van het zweet. Wat was deze droom? Gewoon een droom, een voorspelling van de toekomst, iets van het heden of iets van vroeger? Van mezelf of van iets anders? Maar voor ik het wist viel ik weer in een droomloze slaap.
We waren maandag. Isouria kwam me liefelijk wekken in mijn bed. Vandaag gingen we hout verzamelen om een voorraad verder op te slaan. Ik ging ook kamillezalf maken en een hoestsiroop van salie en tijm.
Ik zette wat thee van rozenbottel en nam een boterham. Isouria kwam weer binnen toen ik Lukaï een lapje vlees gaf als ontbijt. Elke maandag ging hij gaan jagen, vrij, want dat gunde ik hem. Het was ten slotte een wolfshond, en hij kwam altijd trouw terug naar mij. Dus ik zette de deur wijd open en met het vlees nog in zijn muil rende hij weg.
Tot vanavond
Dat was het laatste dat hij zei.